afgezet. Voordat hij predikant werd, was hij nog ‘rector’ van de latijnsche school te Zalt-Bommel. Als predikant van Utrecht heeft hij de synode aldaar bijgewoond, die gehouden is in het ‘Catharinenconvent’ van 8-10 Juli 1606. Waarschijnlijk als een der oudsten en waardigsten heeft hij daar ‘een gebedt gedaen tot God’ vóór de verkiezing van het moderamen. In dezelfde vergaderzaal was hij ter synode op 12 Oct. 1618, terwijl dienzelfden dag degenen die ‘bij d'oude gereformeerde kercke gebleven zijn’ bijeen waren ‘int groot capittelhuijs ten Dom’. Dit feit heeft hem blijkbaar genoopt tot het besluit om zijn ontslag te vragen, terwijl daar tevens uit blijkt dat zoo hij al niet tot de Remonstranten behoorde, hij zich niet wilde rangschikken onder hen die ‘God d'oorsaecke van de sonde’ noemden. Wij achten het zonder nadere gegevens ondoenlijk om met juistheid zijn handelen te beoordeelen, nog minder te beschrijven. In een van Caesarius' geschriften: Staat der regeringe .... (Utr. 1625), komt zijn portret voor op 75-jarigen leeftijd, vervaardigd door Crispijn de Passe, met een latijnsch onderschrift van A(rend) B(uchellius). Voorts schreef hij: Dancksermoon over het teghenwoordighe ghemaeckte bestant van twaelf jaren .... (Utr. 1609), waarin belangrijke bijzonderheden over zijn leven en vooral over zijn jeugd te Zalt-Bommel voorkomen. Eindelijk: Sterftroost (Utr. 1602); Theylige Emaus anders figuer in waerheyt, d.i. een beschrijvinge van de heerlycke predicatie, die de Sone Gods J.Chr. gedaen heeft op den heyligen Paeschdag, gaende met twee zijner discipelen naar Emaus (Utr. 1604) en: Ziel, hemel en helle (Utr. 1622).
Zijn vrouw, Haesken de Vael, dochter van Hendrik de Vael, stierf omstreeks 1609, nadat hij ruim 31 jaren getrouwd was. Hij had 10 kinderen, een ‘domesticquen last’. Voor zijn geschrift over ‘Emaus’ (zie boven) ontving hij van de Staten-Generaal (bij resolutie van 24 Dec. 1604) ‘ter regarde’ van dezen ‘last’ 300 gulden. De hieronder aangegeven bronnen bevatten nog menige belangrijke bijzonderheid.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. II, 3-7; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 112, 157, (1910) Bijl. 165; F.L. Rutgers, Acta v.d. Ned. Synoden der zestiende eeuw (Utr. 1889) 262, 314, 316, 337; Reitsma en van Veen, Acta II, 173, 179, 191 v., 205, 207 v., 254, 262, 288, 298, 310, 356, VI, 296-298, 313, 316 v., 324, 327, 329, 343, 361; Bibliotheca theol. et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), blz. 768, no. 152; De verrassing van Salt-Boemel na 350 jaren herdacht (Gedenkboek met overdrukken uit Zalt-Bommelsch Nieuwsblad 16, 30 Juni, 7, 28 Juli en 4 Aug. 1922) blz. 16-19 [Niet in den handel]; Studiën en Bijdragen hist. theologie IV (Amst. 1880) 396; 's Gravezande, De Unie van Utrecht herdacht (Midd. 1779) 229, 241 v.; J. Tideman, De Remonstr. Broederschap (Amst. 1905) 306; Bibl. Rem. Geschr., blz. 158; Archief voor Kerkgesch. ('s Gravenh. 1889) 122-124, (1893), 193-195; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert (Amst. 1874), 36, 118, 135, 240, 2432, 354, II (Amst. 1875) 129; Abcoude, Naamreg. v. Ned. Boeken I st. III; Beschrijving der stad Bommel door een geldersch rechtsgeleerde (Arnhem 1765), 180-193.
Knipscheer