moeten zich in Zuid-Frankrijk bevinden; men klaagde er reeds op het einde der 18de eeuw over, dat zijn schilderijen zooveel donkerder waren geworden dan ze oorspronkelijk waren. Als leerling van A.v.d.C. wordt Adr. Manglard genoemd.
Schilderijen van zijn hand vindt men: te München, Museum: landschap zonder boomen; ook in vroegere catalogi komen schilderijen van hem voor o.a. 5 in de verz. Boyer d'Aguilles (2 met geiten, één landschap, kust, S. Bruno); één op verk. Neyman, Parijs 1776, één op verk. de Amory, 23 Juni 1722 Amsterdam, nam. de schildersbent. Hoet noemt een landschap met de aanbidding van het gouden kalf, en één met de reis van Jacob.
Teekeningen van zijn hand bevinden zich: te Amsterdam, 's Rijks Prentenkabinet: brug over rivier met ruiters, eenige figuren bij een ruïne (2 stuks), boomen op een weg met ruiter, berglandschap, rivierlandschap; Parijs, Louvre: ruïne aan zee en beladen muilezels; Haarlem, Mus. Teyler: twee Ital. landschappen; Weenen, Albertina: zelfportret, rivierlandschap, boeren bij bron 1655, mythol. landschappen; verz. Weigel 1869: heuvellandschap 1650, berglandschap 1654; Rotterdam, Mus. Boymans: strandgezicht, jongen met hond.
Prenten van zijn hand zijn: reeks italianiseerende landschappen, verdeeld in verschillende reeksen, waarbij behalve landschappen, ook twee met schepen voorkomen, sommige met myth. voorstellingen, en een enkele met een bijbelsche voorstelling.
Naar zijn ontwerp maakten prenten: J. Buys, J. Coelemans, J.J. de Boissien, Ploos van Amstel, Bouchet, Leveau, Andran.
Zijn gegraveerd portret in d'Argenville II, 95.
Zie: A.v. Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon I, 230, III, 45; R. de Cazenove, Le peintre van der Kabel et ses contemporains, avec le catal. de son oeuvre peinte et gravée 1631-1705 (Paris, Lyon 1888); E.W. Moes, aanteekeningen 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam afd. schilders, afd. prenten; A. Houbraken, De groote Schouburgh der Nederl. Konstschilders en schilderessen (Amst. 1718), 29, II, 235, 268, 349, III, 217, 218; v.d. Kellen, aanteek. 's Rijks Prentenkabinet; A.M. Hind, A short history of engraving and etching (London 1911), 356; P. Kristeller, Kupferstich und Holzschnitt in 4 Jahrh. (Berlin 1911), 369; G.K. Nagler, A. Andresen u.C. Clausz, Die Monogrammisten etc., (München 1871-79), I, 447, 1457; A. Bredius in Oud-Holland (1894), 165; D.O. Obreen, Archief voor Nederl. Kunstgesch. (1877-1887), III, 216; G. Hoet, Catalogus of naamlijst van schilderijen met derzelver prijzen etc. (den Haag, 1752), I, 262, 532, 538, 604; A. Bartsch, Le peintre-graveur (Weenen 1803-21), IV, 221; R. Weigel, Supplement au peintre-graveur de A. Bartsch (Leipzig 1843), I, 190; Ch. Blanc, Manuel de l'amateur d'estampes (Paris 1854-90), I, 559; Repertorium IV, 231, 309.
J.M. Blok