zijn troepen in het karmelieterklooster te Woudsend gelegerd en om zijn dappere daden tot ridder geslagen. Hij was drossaard van Harlingen en admiraal van de bourgondische vloot op de Zuiderzee, waarmee hij onderscheidene tochten naar Enkhuizen en andere hollandsche steden deed. In 1529 was hij wegens het platteland van Friesland medegevolmachtigde tot opmaking van een compromis tusschen dit gewest en de steden Deventer en Kampen, wegens de tollen, terwijl hij van 1539 tot 1549 als lid van Gedeputeerden van Friesland wordt vermeld.
Hij huwde tweemaal. Eerst met Ath Bonninga van Sjaerdema, overl. 1522, weduwe van Laes van Harinxma thoe Heeg en dochter van Pier B.v.S. en van Trijn Lollesdr. Ockinga. Daarna hertrouwde hij met Saepck Ydtsma, meermalen weduwe, n.l. van Taecke Douwes van Aebinga (dit staat echter niet vast), van Sybren van Stenstera en van Jemme van Herjuwsma. Saepck Y., overl. te Leeuwarden 17 Febr. 1570, ligt aldaar in de Galilëerkerk begraven in het graf van J.v. Herjuwsma (haar voorlaatsten man) en was dochter van Werp en van Frau Juwsma. Uit het eerste huwelijk had Douwe van B. 6 kinderen, o.a. Rienck, keizerlijk raad in Friesland in 1537, geh. met Fedt van Stenstera, die in 1559 als weduwe stierf; Here, die de spaansche zijde hield, huwde met Frouck van Stenstera en bij haar vader was van Upco (2) die volgt; Erasmus v.B., in 1538 als student te Leuven overleden. Uit het tweede huwelijk sproot een zoon Gemme (1) die volgt, en een dochter Ath.
Zie: Stamboek v.d. Fr. Adel; Nederl. Adelsboek (1912), 462; Schotanus, Gesch. van Friesl., 604; Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. v. Grietm., 43-45; v. Rhede v.d. Kloot en Bär, Geneal. Kwartierstaten.
Regt