Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 216]
| |
van den Brink en C.S.S. Bakhuizen) en Eva Jacoba van Eibergen. Hij werd student te Amsterdam 1826, te Leiden 1831 en 1842 en promoveerde in de letteren te Leiden 1842. Na zijn promotie gaf hij te Leiden voorlezingen over de geschiedenis der wijsbegeerte. Zijne financieele omstandigheden echter waren in zijn studententijd van dien aard geworden, dat hij het land moest verlaten. Hij vertrekt uit Nederland voor - zooals hij het zelf noemt - zijn ballingschap in Oct. 1843, en gaat naar Luik, daarna Bonn April 1844, Wolfenbüttel Sept. 1844, Breslau Januari 1845, Praag April 1845, Weenen Mei 1845, Brussel Mei 1846, wederom Luik Sept. 1847 en nog eens naar Brussel Oct. 1847. Op al die plaatsen werkt hij zeer hard op de daar aanwezige archieven. Hij verzamelt er een zeer groote massa kopij en publiceert af en toe artikelen naar aanleiding van zijne vondsten. Op 6 Januari 1851 werd het accoord met zijne schuldeischers door de amsterdamsche rechtbank gehomologeerd. Nu kon hij weder naar Nederland komen. In Mei 1851 vestigt hij zich met zijn vrouw en kinderen in Leiden. Hij wordt reeds 22 Juni 1851 benoemd tot ambtenaar aan het rijksarchief in den Haag en gaat dan ook daar wonen. In Januari 1854 wordt hij benoemd tot rijksarchivaris, in plaats van de overleden de Jonge. Hier heeft hij gewerkt tot zijn dood en heeft in het belang van het archief geweldig veel werk verricht. Tot lid van de letterkundige afdeeling van de Kon. Academie van Wetenschappen werd hij benoemd 23 Febr. 1855. In 1861 werd hij benoemd tot lid van den Raad van Adel. In November 1841 kwam zijne verloving tot stand met Anna Louise Geertruida Toussaint te Alkmaar (de latere mevr. Bosboom Toussaint (zie I kol. 432)). Echter in Oct. 1843 zich vestigende in Luik, werd hij daar spoedig verliefd op een dochter van de menschen, bij wie hij op kamers woonde. Deze liefde is zeer machtig geweest van zijn kant; terwijl hij in Luik slechts ongeveer een half jaar bleef en daarna de reeks bovengenoemde plaatsen achtereenvolgens bezocht, groeide zijn liefde nog steeds voor het luiksche meisje Julie Simon. In 1914 is door C. en M. Scharten-Antink uitgegeven: Julie Simon, de levensroman van R.C. Bakhuizen van den Brink uit brieven en bescheiden tezamen gesteld. Na zijn vertrek uit Luik ongeveer in April 1844, heeft B.v.d.B. zijn liefdescorrespondentie met Julie Simon in zeer vele lange brieven voortgezet, eigenlijk tot zijn huwelijk met haar in December 1847. En toch eerst op 1 October 1846 verbrak mej. Toussaint de verloving met hem. Te Luik is hij dan 21 Dec. 1847 gehuwd met Julie Marie Helene Simon, zij overleed in den Haag in 1855; bij haar had hij verscheidene kinderen. Daarna is hij nog hertrouwd 25 Aug. 1858 met Johanna Boerrigter. Ook uit het tweede huwelijk waren kinderen. Een groot werk heeft B.v.d.B. niet nagelaten, maar toch heeft hij veel geschreven, al zegt hij zelf in het voorbericht van het eerste deel van Studien en Schetsen ‘ik ben mij zelven veeleer der schuwheid als der zucht om te schrijven bewust’. Hij heeft gepubliceerd in De Muzen, Jaarboekje Tesselschade, de Gids, Nederl. Athenaeum, Algem. Konst en Letterbode, de Navorscher en de Nederl. Spectator. Van de Gids was hij een der stichters en van 1838 tot 1844 redacteur. Zijn Studien en Schetsen (1863-1913) zijn een verzameling van het meeste, dat hij gepubliceerd heeft. Zij bestaan uit 5 deelen, waarvan deel I (1863) door hem zelf bewerkt is. Deel II (1870) en Deel III (1876) is bewerkt door Potgieter, | |
[pagina 217]
| |
die er in het tweede deel een levensschets over B.v.d.B. aan toevoegt. Deel IV (1877) is bewerkt door P.A. Tiele en deel V (1913) door S. Muller Fzn. en Th. Bussemaker. Een bibliographie van zijne geschriften hier te geven is niet noodig. Deel IV van de genoemde Studiën en Schetsen, geeft in een lijst van 11 pagina's in chronologische orde al wat hij geschreven heeft van 1834 tot 1865, terwijl deel V nog de 12 artikelen vermeldt, die daarin gepubliceerd zijn en in de bibliographie nog niet waren opgenomen. B.v.d.B. was - algemeen erkend - en hij wist het zelf ook, een man van zeer buitengewone gaven. ‘Zijne gebreken - zoo schrijft L.Ph.C. van den Bergh in zijn necrologie in het jaarboek van de Kon Acad. v. Wetenschappen - waren die der jeugd, de gebreken dikwijls eigen aan oorspronkelijke geesten. Zorgeloosheid, gebrek aan regelmaat, ongeschiktheid voor de materieele belangen en plichten des levens; dat alles heeft hem veel leed, veel tegenspoed berokkend. Bovendien was hij niet geschikt voor langdurigen arbeid, hij moest gestadig iets nieuws hebben zou het hem boeien, en zoo heeft hij als geleerde geen enkel werk geleverd, dat klassiek is en zijnen naam vereeuwigen zal. In eenige uitstekende monographiëen en in tallooze fijn gedachte en fraai gevormde artikelen heeft hij geschitterd, maar zijne krachten verspild.’ In 1906 is nog door S. Muller Fzn. gepubliceerd de Briefwisseling van B.v.d.B. met zijne vrienden gedurende zijne ballingschap 1844-51. Zijn portret werd gelithografeerd door W. Steelink en gegraveerd door Reynders; men vindt het opgenomen in deel V van de Studiën en Schetsen. Zie: S. Vissering in Gids (Aug. 1865); L.Ph.C. van den Bergh in Jaarb. K.A.v.W. (1866); C. Busken Huet in de Javabode overgenomen in de Nederl. Spectator (1869 p. 349 en volg.); E.J. Potgieter in het eerste van de twee door hem bewerkte deelen van de Studien en Schetsen 1870, later in Potgieter's verspreide en nagelaten werken; R. Fruin in Gids (1886), zie Verspr. Geschr. VIII, 324, IX, 438. van der Vies |
|