[Brederode, Pieter Cornelisz.]
BREDERODE (Pieter Cornelisz.), of Petrus Brederodius, in het laatst der 16e en den aanvang der 17e eeuw een bekwaam rechtsgeleerde en gezant der Staten-Generaal bij verscheiden duitsche hoven, vooral te Heidelberg (vgl. Blok, Gesch. 2e dr. II, 343, 403, 410; Fruin, Verspr. Geschr. IX, 57). Naar het schijnt was hij een Hagenaar en de zoon van een tingieter. Als werken van zijn hand verschenen: Thesaurus sententiarum, Regularum et Dictionum Juris civilis, ex universo Juris corpore (Lugd. 1585 folio), door Franciscus Modius opnieuw vermeerderd uitgegeven onder den titel: Repertorium sententiarum et regularum, itemque definitionum dictionumque omnium ex universo juris corpore collectarum (Lugd. 1607 fol. Francof. 1664, 4o); Loci communes in Bartolum (Francof. 1587); Novum Specimen de verborum significatione et de sententiis ac regulis juris (Genev. 1588 folio); Eurematica,1 sive cautelarum libri III, quorum primus contractuum, secundus testamentorum, tertius judicialium (Basil. 1590, 8o); Tractatus de appellationibus, cum admixtis suis locis Germaniae Galliae et Belgicae ordinationibus (Francof. 1592, 1660); Analysis, seu Resolutio diolectica IV Libri Institutionum Imperialium (Argent. 1634. 8o);
Brederode bezorgde voorts uitgaven o.a. van: Schneidewin, Commentarius ad Institutiones, cum annotationibus (Argent. 1592 fol.).
Zijn portret is bekend, zonder naam van graveur. Zijn zinspreuk was ‘Loyal à jamais’.
Zie: Foppens, Bibl. Belg. II, 966; v(an) H(eusen) en v(an) R(hyn), Kerk. Outh. III, 769; Kok, Vaderl. Woordenb. i.v.; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. I, 51, II, 644; G.W. Vreede, Pieter Corn. Brederode in Nijhoff's Bijdr. van Vaderl. Geschied. en Oudheidk. III, 266-272; J.J. Dodt van Flensburg, Bijdragen tot de letterkundige regtsgeschiedenis in Bijdragen tot rechtsgeleerdheid en wetgeving van den Tex en van Hall, VI, 7-9, 640.
Rosenstein