[Boucquet, Wilhelmus]
BOUCQUET (Wilhelmus), Boucket of Bouquet, afkomstig uit Dordrecht van een adellijke, doch verarmde familie, geb. omstreeks 1630, stierf als pastoor te Leiden 9 Dec. 1706. Hij studeerde filosofie en theologie te Keulen, behaalde den graad van licentiaat en verbleef daar nog een tijd als professor aan het Hollandsch College. Daarna was hij werkzaam als kapelaan te Delft op het Begijnhof. De provicaris Schaddée, overl. 4 Sept. 1665, benoemde hem tot pastoor van de statie te Leiden, genaamd Appelmarktskerk. 1701 teekent hij zelf ‘sinds 37 jaar pastoor te Leiden’. Pastoor Boucquet was een geleerd man, die de studie beminde, vooral letterkunde en geschiedenis. Een gedicht Het geestelijk tijdverdrijf gaf hij in druk uit. Hij had een sterk geheugen en wist zijne preeken vloeiend voor te dragen en de geloovigen te boeien. Zondags en op feestdagen preekte hij driemaal, en dat nog op 70-jarigen leeftijd, om zijn parochianen uit de speelhuizen rondom Leiden te houden. Van Heussen, in Batavia Sacra kan hem niet allen lof onthouden, doch misprijst hem als eerst den regulieren ongenegen, zelfs op den kansel, terwijl hij later hun zeer gunstig gezind was. Hij werd 1703 door den apostolischen provicaris de Cock tot landdeken benoemd ter vervanging van den deken, die de partij van van Heussen en Codde was toegedaan. W. Boucquet teekent op de eerste plaats het verzoekschrift bij de congregatie der Propaganda te Rome, 16 Febr. 1701, ingediend door 23 priesters der missie, die om maatregelen vroegen tegen de nieuwigheden, betreffende de katholieke zedeleer en het toedienen der sacramenten in de missie ingevoerd, beschermd en begunstigd door den vicaris apostolicus, Petrus Codde. Hij werd dan ook op de smadelijkste wijze besproken in de door zijn tegenstanders verspreide geschriften. De pastoor in Kethel, Adr. van Wijck trad, als zijn onversaagde
verdediger op. Pastoor Boucquet, die waarschijnlijk zijn kerk op de Appelmarkt van elders had overgebracht, heeft deze na 1672, toen meer vrijheid aan de Katholieken werd verleend, vergroot en versierd. 1680 richtte hij de broederschap der H. Drievuldigheid op. 4 Juni 1698 liet hij zich, om deelachtig te worden aan de privilegiën der universiteit, als student inschrijven. Hij stierf hoog bejaard, na lang door het jicht gekweld te zijn, zoodat zelfs zijn tong verlamd was. Hij werd te Voorhout begraven.
Zie: Batavia Sacra II, 269 of Hist. episc. Ultraj. 477; De katholiek (1873) LXIII, 269; Bijdragen bisdom Haarlem I, 261, 267-68, 430, XXIII, 416; Archief aartsbisdom Utrecht IX, 258, 325, 358, XV, 13.
Fruytier