inspecteur van der Kun tevens hoofd der afdeeling Waterstaat benoemd werd.
Toen van der Kun 26 Jan. 1864 plotseling overleed, werd, tengevolge van de minder goede verstandhouding tusschen den minister Thorbecke en den inspecteur F.W. Conrad (II kol. 314), den aangewezen opvolger van van der Kun, geen opvolger benoemd, en ook later, toen, onder het ministerie Geertsema, Conrad tot hoofdinspecteur benoemd was, had hij niet als van der Kun gehad had, bemoeiing met de afdeeling aan het departement, zoodat Boogaard uitsluitend het beheer voerde.
Reeds lang bestond er behoefte aan een recueil, waarin de wettelijke bepalingen betreffende den waterstaat in Nederland verzameld waren. Wel was daarvoor een grondslag gelegd in eene in 1836 verschenen verzameling, uitgegeven door G. Luttenberg, die evenwel slechts de 55 voornaamste wetten en besluiten bevatte. Zij was in eene tweede uitgave, bezorgd door L.N. Schuurman, in 1852 in chronologische volgorde geplaatst, zeer uitgebreid en tot dat jaar bijgewerkt. Maar het bleef gewenscht, dat eene verzameling tot stand kwam, die geregeld met de nieuwste bepalingen verrijkt werd, en die bovendien aanteekeningen bevatte, welke intrekking of wijziging der bepalingen op gemakkelijke wijze onder de oogen der lezers bracht en ook de officieele interpretaties en de rechterlijke uitspraken dienaangaande bevatte.
Boogaard ondernam reeds als adjunct-commies deze zware taak. Het hoofddeel, waarvoor hij van den minister van Rappard vergunning tot het gebruik van de bescheiden, aan het departement aanwezig, verkreeg, kwam uit in 1858, in de eerstvolgende jaren kwam om de 2 jaren, maar sedert 1865 elk jaar een vervolg uit.
Toen ingevolge Koninklijk besluit van 6 Nov. 1877 het departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid werd opgericht en afgescheiden van dat van Binnenlandsche Zaken, werd Boogaard bij eerstgenoemd departement bij Koninklijk besluit van 9 Nov. d.a.v. met ingang van denzelfden dag benoemd tot secretarisgeneraal.
In 1882 werd hij door eene ziekte aangetast, waardoor hij blind werd en die hem na een jaar in het graf bracht. Daardoor heeft hij zijn Recueil over de jaren 1881 en 1882 niet kunnen bewerken. Zijn zoon C.J. Boogaard, eerste klerk aan de afdeeling Waterstaat, heeft die bewerking toen overgenomen; hij had daarbij de hulp van den hoofdcommies aan de afdeeling Mr. D.J. Zubli. Daar C.J. Boogaard twee jaren na zijn vader overleed, heeft hij niet meer dan den jaargang 1883 kunnen bewerken. Daarna is de bewerking vanwege genoemde afdeeling geschied.
Voor een antwoord op eene door het Noordbrabantsch genootschap van kunsten en wetenschappen uitgeschreven prijsvraag werd aan Boogaard de gouden medaille verleend.
Men heeft van hem: Wetten, decreten, besluiten en tractaten op den waterstaat en de spoorwegen in Nederland (hoofddeel met 17 vervolgen, den Haag 1858-1880 en alphabetisch register, gaande tot 1872); Wet van den 21sten Augustus 1859 (Staatsblad no. 98), houdende bepalingen omtrent het gebruik der spoorwegen, toegelicht uit de stukken gewisseld tusschen de regeering en de beide kamers der Staten- Generaal, en de discussiën, in die kamers gehouden (den Haag 1859; Beantwoording der vraag; welke verbeteringen zijn wenschelijk in het algemeen polderregt in Noordbrabant? (bekroonde prijsverhandeling (den Bosch 1860).