bestuursvergaderingen van de ‘Nederland’ in deze moeilijke tijden leidde, de fondsen renteloos aan voor den bouw van een vijfde schip, een aanbod, hetwelk dankbaar aanvaard werd. Deze bouw droeg veel bij tot versterking der maatschappij, en voor het eerst kon over 1874 een dividend, en wel van 5%, uitgekeerd worden. Later, toen er weder eenige slechte jaren kwamen, vond de Prins goed, dat de geleende gelden nog niet teruggegeven werden. Nadat Boissevain aan het hoofd van de zaken zijns vaders gekomen was, werden deze, daar hij het met de ‘Nederland’ te volhandig had, in de eerstvolgende jaren geliquideerd.
Eenige jaren later werden de zaken der maatschappij veel vergemakkelijkt en minder kostbaar gemaakt door twee omstandigheden.Vooreerst doordat na de opening van het Noordzeekanaal in 1876 de plaats van afvaart naar Amsterdam werd overgebracht. Daar Amsterdam nog niet gereed was, kon eerst in 1879 over een terrein aan de Rietlanden, vrij ver oostwaarts van Amsterdam, beschikt worden. Dit terrein werd in 1883 verruild tegen een meer nabij de stad gelegen terrein aan de door de stad in het IJ aangelegde Handelskade. Eene tweede verbetering was, dat sedert Dec. 1880 de stoomschepen in de haven van Batavia, Tandjong Priok, konden aanleggen. Vroeger moest geankerd worden op de reede van Batavia, eenige kilometers van den wal, en de goederen moesten met prauwen van en naar den wal vervoerd worden, hetgeen groote kosten vorderde, daar de prauwen, om in de haven van Batavia te kunnen binnenkomen, niet dieper mochten gaan dan 1.80 meter.
In 1877 werd een vaste veertiendaagsche, in 1882 zelfs een tiendaagsche dienst ingericht. In 1887 werd in overleg met de Rotterdamsche Lloyd besloten, dat de eene week eene stoomboot van die maatschappij, de andere week eene van de Nederland zou uitgaan, zoowel van Indië als van Nederland. Hiervan was het gevolg, dat nu een voordeelige overeenkomst betrekkelijk het postvervoer met het Rijk gesloten kon worden.
Intusschen bleven rampen aan de maatschappij niet bespaard. In 1873 had T.C. Scholl de concurreerende stoomvaartlijn Java opgericht, die evenwel spoedig te niet ging. Veel nadeel werd ondervonden door breken van schroefbladen door het stooten op ondiepten in het Suezkanaal. De groote ramp met de ‘Koning der Nederlanden’ in Oct. 1881 was wellicht een gevolg van het losraken van de verbinding van de schroeftunnel en het stoomschip.
Ten einde steeds de gelegenheid te hebben, de stoomschepen te kunnen nazien en herstellen, was een dok onvermijdelijk. Aan het Nieuwediep waren de Rijksdokken daarvoor beschikbaar totdat de minister van Marine jhr. H.O. Wichers (V, kol. 1120) dit gebruik in 1878 verbood. Daarom werd in dat jaar met hulp der ‘Nederland’, die daarin ruim ƒ 300.000 aandeel nam, de Amsterdamsche droogdokmaatschappij opgericht.
Ook met de vaart tusschen de verschillende belangrijke havens in Nederlandsch-Indië heeft Boissevain bemoeienis gehad. In de helft der 19e eeuw was deze vaart in handen van het gouvernement. De maildienst tusschen Batavia en Singapore geschiedde sedert 1845 door schepen van de Marine. In 1849 waren er verder 9 gouvernementsschepen voor het vervoer van passagiers en goederen, en een particulier stoomschip, dat van Batavia op Soerabaia voer. In 1852 werd met W. Cores de Vries eene overeenkomst gesloten voor eenige maandelijksche vaste diensten. In 1854 werden deze diensten uitgebreid en werd het