[Boetzelaer, Joost Rudolf van den]
BOETZELAER (Joost Rudolf van den), zoon van Willem Jurriaan v.d.B., die volgt, en Johanna Nagell, kreeg 2 Maart 1669 wegens zijn bezitting Batinge, die hij van zijn oom Rutger van den Boetzelaer had geërfd, zitting in de ridderschap van Drente. Over deze erfenis was oneenigheid ontstaan tusschen de familie van Loen en Joost Rudolf, die er tegen protesteerde, dat hem alleen Batinge met alle schulden onder bezwarende voorwaarden werd gelaten, terwijl de familie van Loen Entinge zou erven met alle aangekochte en meubilaire goederen. Blijkbaar zijn de partijen tot overeenstemming gekomen, 10 Nov. 1669 werd tenminste door den etstoel een accoord, dat den vorigen dag was gesloten, goedgekeurd. Volgens het lottingsprotocol van 16 Maart 1697 was er 16 Jan. 1671 een scheiding gemaakt, waarbij Batinge aan van den Boetzelaer en Entinge aan Rutger van Loen was gekomen, terwijl ieder blijkbaar de helft van de schulden zou dragen. Op verschillende lottingen van den etstoel werd Joost Rudolf wegens deze schulden en wegens de door den drost gemaakte legaten aangesproken, op den landdag van 15 Febr. 1676 werd hem op zijn verzoek drie jaar toegestaan om zijn schuldeischers te voldoen, mits hij de renten betaalde. 26 Febr. 1684 vroegen de voogden van de kinderen van ritmeester van Echten, of zij