ningen niet om den Koning met de snedige woorden: ‘At ego claves ligneas hujus Freti in portu Amstelodamensi vidi’, van antwoord te dienen.
Dat hij zich zeer voelde, kan ook blijken uit het feit, dat hij te gaarne zelf aan het woord was, zooals zoowel Abraham de Wicquefort als Burnet en William Temple vertellen. Hij was een zeer ontwikkeld en schrander man en absoluut onkreukbaar; d'Estrades noemt hem met de gebroeders de Witt en van Beverningk onomkoopbaar. Toen Lodewijk XIV hem tijdens zijn verblijf in Frankrijk een vast jaargeld aanbood als hij zich blijvend in dit land wilde vestigen, weigerde hij.
De laatste jaren van van Beuningens leven verliepen treurig. Reeds lang had hij huwelijksplannen gekoesterd, die, misschien met het oog op oudere verplichtingen tegenover zijn huishoudster, mevr. d'Alonne, en tegenover een zekere juffrouw Ferens, nog steeds niet verwezenlijkt waren. In 1686 kwam dit huwelijk, met jonkvr. Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel, die toen 46 jaar was, toch nog tot stand, maar het schijnt zeer ongelukkig te zijn geweest.
Intusschen had van Beuningen zich opnieuw tot zijn vroegere geestverwanten, de Collegianten, gewend. Zijn neiging tot bespiegelen werd nu echter meer en meer van ziekelijken aard. In 1688 gaf hij een geschrift uit over het Duizendjarig rijk, waarvan hij de komst nabij geloofde, en daarna liet hij zendbrieven drukken aan de verstokte Joden, die zich niet lieten bekeeren, en aan de predikanten, die het niet met hem eens waren. De ongelukkige begreep niet, dat men geen acht sloeg op dergelijke geschriften. Sinds 1689 vertoonden zich ook andere teekenen van zinsverbijstering. Hij predikte langs de straten en profeteerde het aanstaand vergaan der wereld. Daarbij meende hij, dat hij steeds rijker werd, ofschoon hij als bewindhebber der O.I.C. een groot deel van zijn vermogen door het dobbelen met effecten en het opkoopen van Indische actiën had verloren. Men moest hem ten slotte onder curateele stellen. Hij werd in zijn eigen huis (zijn vrouw had hem verlaten) bewaakt door menschen, die geen begrip van zijn toestand hadden en hem kwelden. Zelf schreef hij over zijn ellende het Kort verhaal oft vertoogh van bovennatuurlijke wonderheden omtrent de geweesen Burgemeester van Beuningen gebeurt met de aenmerkinge daerop vallende.
Verlaten stierf de man, die tal van hooge posten had vervuld: zes maal was hij burgemeester van Amsterdam geweest, met vele zendingen belast; curator der Leidsche hoogeschool; bewindhebber der O.I.C. ‘Esse, non videri’, was zijn zinspreuk.
Zijn door C. Netscher geschilderd portret is in het museum Christiansborg te Kopenhagen; een ander van 1673 door denzelfden schilder in de collectie van der Hoop in 's Rijks museum te Amsterdam. Een portret door J. van Loo van 1868 is bekend door een gravure van J. Houbraken naar H. Pothoven; een afdruk vindt men bij Wagenaar, Vad. Hist. XV, 204 en in Eigen Haard 1898, 621; zijn portret werd nog gegraveerd door C. Meyssens.
Zie: S. Kalff, Een Amsterdamsch burgemeester in de 17e eeuw. Eigen Haard. 1897, 605, 620; Leven van Nederl. M. en Vr. dl. III, 308; van Kampen, Vaderl. Karakt. dl. II, 235. Het Alg. Ned. Fam. Bl. 1887, 131 heeft Koenraad van Beuningen (die kinderloos stierf) verward met Hendrik van Beuningen, een ‘coopman van Dantsick’; de kinderen van dezen Hendrik en Maria Letoor staan verkeerdelijk als kinderen van Koenraad vermeld (vgl. bl. 131 met bl. 236).
Schallenberg-van Huffel