aan hetzelfde gymnasium, academisch onderricht werd gegeven. Spoedig werd hij de beminde leerling van zijn aanverwant Wern. Pagenstecher. Sedert 1658 zette hij te Groningen, onder Franciscus Junius, zijn studiën in de rechten voort; onder diens oog gaf hij weldra aan andere studenten onderwijs, totdat men hem 10 Maart 1662, nadat hij een dispuut De restitutionibus in integrum had gehouden, ‘more majorum’ onder de juris utriusque doctores opnam.
Nog in datzelfde jaar zag Bertling zich op den catheder te Herborn geplaatst. Gaarne nam hij vervolgens de benoeming tot hoogleeraar te Groningen aan, waar hij 20 Sept. 1666 zijn rede ter aanvaarding dezer betrekking heeft gehouden. Na het vertrek van Gerardus Feltman en den dood van Jacobus Oisel vertegenwoordigde hij acht jaar lang (1686-1694) geheel alleen de juridische faculteit, totdat Alexander Arnold Pagenstecher hem terzijde werd gesteld. Deze prijst hem als een kundig, ijverig, beminnelijk en welsprekend man en als sierlijk schrijver.
In 1673, 1685, 1689, 1693 en 1703 werd Bertling tot rector magnificus verkozen; van 1667-70, 1678-82 en in 1691 was hij secretaris van den senaat.
Hij huwde 22 Mei 1664 Maria Helmholt, dochter van Focco Helmholt, hoofdeling te Scharmer, Leegkerk en Dorkwert, busheer van het Gildrecht en hopman van het borgerregiment te Groningen, en Maria Asschenberg, die hem overleefd heeft. Van hun 13 kinderen waren bij zijn overlijden nog 5 dochters in leven.
Van Bertling's geschriften, waarvan Pagenstecher er één iets nader omschrijft (‘nucleus Juris universi et assertionum Juridicarum ad Institutiones’), bezit de Universiteitsbibliotheek te Groningen niets.
Zie: A.A. Pagenstecher, Programma funebre en Sermo Parentalis in obitum Wesseli Bertlingii (Gron. 1706), waarbij autobiografische aanteekeningen van Bertling gebruikt zijn. Op Pagenstecher steunt de biografie van W.B.S. Boeles in Jonckbloet, Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen (Gron. 1864), 41-42, die hier gevolgd en, waar noodig, aangevuld en verbeterd is.
Coster