[Aylva, Ernst van (1)]
AYLVA (Ernst van) (1), geb. omstr. 1555, overl. op Haniastate te Holwerd 28 Nov. 1627, zoon van Douwe v.A. en van Frouck Ernstdr. van Mockema. In 1578 grietman van W.-Dongeradeel, was hij in 1584 te Delft gecommitteerde uit de St. v. Friesland wegens het platteland, ten einde door prins Willem het verschil te doen beslechten, dat tusschen de steden en het platteland was ontstaan over de zitting van de eerste in de vergadering der Staten. In 1586 werd hij grietman van Oost-Dongeradeel, gedep. staat in 1598, en 1607 was hij een der gelastigden tot de handeling over het bestand met Spanje. In 1618 en 19 afgevaardigde bij de Dordtsche Synode. In 1626 moest hij, gelijk zijn zoon Douwe, zich voor eenigen tijd van de regeering onthouden, doordat hij zich het ongenoegen der Friezen op den hals had gehaald wegens zijn ijveren voor de inning der gemeene middelen gelijk dat in Holland geschiedde (zie art. Douwe (1)); hij stierf echter niet lang daarna. Van Aylva, die tot zinspreuk had ‘Deus providebit’, heeft zich met Jelger van Feytsma zeer verdienstelijk gemaakt door de genomen voorzorgen tegen het inbreken van het zeewater bij het dorp Wierum, dat zonder deze maatregelen wellicht geheel zou zijn verdwenen. Hij huwde met Ydt van Herema (Heerma), overl. 9 Dec. 1596, dochter van Bocco en van Wits van Rennerda, en hertrouwde Ael Lollesdr. van Ockinga. Uit het eerste huwelijk slechts één zoon Douwe (1), die voorgaat.
Zie: Naamreg. van alle de Gecomm. op 't Nat. Syn., 1; Brandt, Hist. Ref., IV, 22; F. Sjoerds, Alg. Beschr. v. Fr. II, 740; Vriemoet, Ath. Fris. XCIC; Baerdt v. Sminia
N. Naaml. v. Grietm., 69, 70; Konst en Letterb., 1846, 1, 4; Nederl. Adelsb. 1912, 70.
Regt