aan Pieters' bloedverwanten ten laste leggen. In 1489 wordt hij vermeld als grietman van Wonseradeel, woonachtig te Witmarsum, waar zijn stins in 1496 door de Groningers werd verwoest. In 1494 benoemd tot rechter des gemeenen lands. In 1496 hielp hij het huis van Sjoert Beyem te Pingjum, door die van Bolsward belegerd, ontzetten, daarna de stad Bolsward zelf bestormen, waarbij Juw Juwinga krijgsgevangen werd gemaakt, die daarna door hem en Goslick Jongema werd gedood. In 1498 was hij onder degenen, die Westergoo aan Albrecht van Saksen opdroegen, maar ook onder hen, die in 1500 Albrechts zoon Hendrik in Franeker belegerden. In 1504 was hij een der afgevaardigden naar George van Saksen, toen deze het voornemen had de onroerende goederen der heerschappen in Friesland leenroerig te maken. Zij brachten George het onbillijke hiervan onder het oog en wisten het, vooral door de stoutmoedige taal van Edo van Jongema zoover te brengen dat van het aanvankelijk voornemen werd afgezien. In 1514 werd hij met Jancke van Oenema van Blya tot hopman over de 500 krijgsknechten verkozen, door de friesche heerschappen op eigen kosten ten dienste van den Saksischen hertog uitgerust. Zij trokken hiermee 21 Juni naar Aduard tegen graaf Edzard; 14 Juli waagden zij een storm op den molen voor de Ebbingepoort te Groningen, maar zij werden met groot verlies teruggeslagen. In het volgend jaar deed van Aylva den huldigingseed aan Karel V en bevond zich, na de inneming van Harlingen, met Douwe van Burmania, grietman van Ferwerderadeel, te Bolsward om de omliggende plaatsen voor den keizer den eed af te nemen. Verder vonden wij hem niet meer vermeld.
Hij huwde omstreeks 1490 met Beatrix van Walta, dochter van Watze, tot Schraard, en van diens vrouw Auck, uit welk huwelijk minstens vier kinderen sproten, t.w. Watze, J.U. Licentiaat, pastoor in Witmarsum, Tjaard, in 1532 in Witmarsum overleden, eerst met Ulb van Hania (of Tadema) en daarna met Rints van Galama gehuwd. Deze zette den stam voort. Epo's derde kind, Gaets, huwde met Sicke van Gratinga (Graetnia) en Ebel, het jongste werd non in Nijeklooster.
Zie: Stamb. Fr. Adel, II, 7; B. van Sminia, N. Naaml. v. Grietm., 254, 255; Nederl. Adelsboek, 1912, 70.
Regt