kwaad bloed. Er werd door ‘den Negenden’ niet veel notitie van genomen. Mr. Jacob bedankte nog in hetzelfde jaar, daar hij 1 Mei 1728 benoemd was tot lid der gecommitteerde raden, en bleef daarin door den grooten invloed van genoemd college. Toen echter 20 Febr. 1734 de ‘Correspondentie’ tusschen de leden der tegenpartij tot stand kwam, ging de invloed van ‘den Negenden’ te niet. Jac. van A., die Deym had verdrongen, kon op geen genade hopen, doch werd gelukkig 9 Mei 1736 door H.E.G.M. tot schepen van 's Gravenhage aangesteld en in 1747 door Z.H. tot burgemeester aldaar. Als zoodanig genoot hij een honorarium van ƒ 1500. Hij was ook schout van Westzaan en Krommenie op een salaris van ƒ 2000 en postmeester (voor ¼) in de brabantsche en fransche posten ad ƒ 1200. Hij woonde in 1742 in het Westeinde, noordzijde te 's Gravenhage, in een huis van ƒ 660 huurwaarde, had een jaarl. inkomen van ƒ 7000, bezat een buitenplaats en hield 5 dienstboden en een koets met 2 paarden.
Hij huwde in Mei 1721 te Gorinchem met Adriana Christina van Hoey, geb. te Gorinchem 23 Aug. 1697, begr. in de Kloosterkerk te 's Gravenhage 22 Nov. 1770; dochter van Casper (zie art.) en van Cornelia van der Esch. Uit dit huwelijk alleen een zoon Paulus, op 3-jarigen leeftijd overleden, en een dochter Cornelia Jacoba, die 19 Juni 1757 te 's Gravenhage in de Kloosterkerk huwde met Carel baron van Buren, luit.-kol. in dienst der Staten.
Zie: Th. Jorissen, Mem. v. Mr. Died. v. Bleyswijk, reg.; Alg. Ned. Fam.bl. I, 51, 2b; II, 285; IV, 70; Mdbl. Ned. Leeuw III, 3; Die Haghe 1907, 164, 191; Alb. Stud. Leiden, 833; Molhuysen, Bronnen Gesch. Leidsche Univ. IV, 268*.
Regt