[Assendelft, Hugo van (1)]
ASSENDELFT (Hugo van) (1), overl. 1 Aug. 1366, zoon van Henricus en van ‘Domina Aleydis de Ascendelf’ (in 1343 overleden en te Egmond begraven), wordt vermeld als te Assendelft geboren.
Toen Jan Olout in 1353 mijter en kromstaf had neergelegd en Willem van Rollandt voor de tweede maal, doch slechts kort, als abt van Egmond had gefungeerd, werd Hugo van A. tot 26en abt dier abdij gekozen. Onder het bestuur van zijn voorgangers schenen verscheidene kloostergoederen op onwettige wijze in handen van anderen, meest van heer Jan van Egmond, te zijn gekomen en reeds terstond bij de aanvaarding van zijn hooge waardigheid wendde Hugo v.A. pogingen aan om de vervreemde goederen voor zijn abdij terug te bekomen. Daardoor geraakte hij in groote oneenigheid met genoemden heer Jan. Deze stoorde zich aan bedreiging noch ban, en toen Hugo het waagde de beslissing van den Paus in te roepen, verklaarde Egmond openlijk den oorlog aan den abt, hem vervolgende en afbreuk doende, waar hij kon. Nu bemoeide de graaf van Holland zich met de zaak, doch daar deze de hulp van den machtigen heer van Egmond meermalen zelf noodig had, bracht ook deze tusschenkomst niet de gewenschte beslissing. Ondertusschen vervolgden de mannen van Johan v. Egmond de monniken en leeken tot zelfs in de kerk; de prior Arnoud van Driel werd binnen de muren van het klooster doorstoken. Paus Johannes IV deed nu Johan v. Egmond openlijk in den ban en zond in 1366 eenige commissarissen naar Holland met de uitvoering daarvan belast.
Uit het zwijgen der egmonder jaarboeken mag worden opgemaakt dat de machtige en rijke heer van Egmond zich er weinig van heeft aangetrokken. Hugo van Assendelft ondertusschen verliet heimelijk de abdij en overleed korten tijd daarna, 1 Aug. 1366. Zijn stoffelijk overschot werd niettemin in de abdij begraven, in de O.L. Vrouwekapel aan de zuidzijde der deur en aan het voeteinde van den abt Lubbertus II van Egmond.
Zie: Necr. Egm. (bl. 122 bij v. Wijn); Jan v. Leyden, Kronyk v. Egmond, 105-113; v. Heussen en v. Rijn, Kerk. Oudh. IV, st. 1, p. 129, 130; Rademaker's Kabinet (uitg. 1792) bl. 306, 307, 347, 348; Wapenheraut VIII, 54.
Regt