over de geschillen tusschen den abt en den heer van Egmond (a.w. 328, 329). B.v.A. ridder, belooft met vele andere ridders, knapen en steden gravin Jacoba na den dood haars vaders tot landsvrouwe te huldigen, 15 Aug. 1416 (a.w. 383). Deze laatste stelt hem 26 Dec. 1417 aan tot kapitein van Amsterdam om die stad in den oorlog te bewaren (a.w. 441; Wapenheraut XI, 106). 31 Dec. 1418 bevelen Jan van Brabant en Jacoba aan Amsterdam de kosten uit de bede te betalen, die B.v.A. en Gerrit van Zijl wegens dienstkosten en reizen met hun wapenknechten hadden te vorderen (v. Mieris IV, 507).
1 Juni 1421 wordt hij door hertog Jan van Beyeren aangesteld tot meesterknaap in den Haarlemmerhout (a.w. 584; Wapenheraut XI, 123). In 1429 koopt hij van Willem van Saenden al zijn rechten op de poel en zwanendriften bij Haarlem; hij ontvangt 21 April 1430 van Willem Kuyser en Floris Claesz van Boschuysen alle rechten op de poel en de zwanen in het ambacht van de Liede en sluit 28 Juli 1442 over de poel en zwanendriften een overeenkomst met Willem van Schoten (Inventaris archief Haaarlem I, no. 123, 124, 136). 23 April 1434 neemt hij van schout, schepenen en raden van Haarlem een toren met burgwal in erfhuur tegen 30 schellingen 's jaars (a.w. 709, zie verder: register). Bezat hij aldus te Haarlem een woning (hij was er ook schepen 1430, 33, 35, 37 en 43; zie Alg. Ned. Familieblad XVII), van 1428-1430 heeft hij zich ook te 's Gravenhage een huis laten bouwen en plaatste daarin een glas, ‘dair mijns genadichs heren wapen in staen’, waarvoor hij ontving 5 schilden (Meded. tot beoef. der gesch. van 's Gravenhage I, 322). Deze woning moet niet verward worden met het bekende Huis van Assendelft in het Westeinde, dat veel later is gesticht; zie op Gerrit (4).
Nog in 1443 geeft hij aan zijn onderzaten te Assendelft een handvest, rakende het maal- en waaggeld (Alg. Ned. Fam.bl III, 183). Zegelde hij vroeger enkel met het paard, tusschen 1419 en 1443 veranderde hij zijn wapen en zegelt o.a. in laatstgenoemd jaar met een gevierendeeld wapen: 1 en 4 Assendelft, 2 en 3 Haarlem (a.w. 183).
Volgens genealogieën was Barthout viermaal gehuwd; 1e met Nathalia bastaarddochter van Beyeren, overl. in 1404, waaruit een dochtertje, in hetzelfde jaar overl.; 2e 1412 met Odilia van der Horst; 3e in 1422 met Margaretha van Cralingen, dochter van Gillis; en 4e met Maria van Langerak. (Volgens den genealoog Booth had hij tot eerste echtgenoote een dochter van Bartholomeus van Uterwijk, die in 1399 stierf). Al deze huwelijken (het laatste onbewezen) waren kinderloos en Barthouts goederen gingen bij zijn overlijden over op zijn neef Gerrit van A. (3), zoon van Barthouts broeder Dirk (2) (Alg. Ned. Fambl. III, 184). Barthout liet evenwel volgens zijn testament (5 Jan. 1430) twee bastaarden na, bij verschillende vrouwen, t.w. jonker Gerrit van Nyendamme en Dirk (Bijdr. bl. 164).
Zie: G.J. Honig in Wapenheraut XIII, 465-471; Craandijk in Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudh. IVe R. dl. VII, 163, 164.
Regt