die er uitgebroken was met Aernout van IJselstein, waarbij deze gesteund werd door enkele ontevreden edelen. Jan sloot een verdrag met Holland, waardoor hij van dit gewest niets te vreezen had (1352) en keerde zich daarop tegen de oproerige edelen, die hij na eenigen strijd onderwierp. Ook in Friesland had hij strijd te voeren, die eindigde met een bestand (1355). In 1360 trad Jan tegen de stellingwerver Friezen en Drenthenaren op, die zich weinig om zijn gezag bekommerden. In den winter van 1360 op 1361 onderwierp de bisschop ook hen. In 1362 tast Jan, gesteund door zijn neef Otto van Arkel, Eduard van Gelre en de steden Deventer, Zwolle en Kampen, Zweder van Voorst aan, die van zijn kasteelen Rechteren en Voorst uit heel veel schade toebracht aan den handel van Zwolle, Kampen en Deventer. In 1362 viel het kasteel Voorst in handen van den bisschop, die het tot den grond liet slechten. Onder Jan werd overgegaan tot het droogmaken en inpolderen van Mastenbroek. Voor handhaving van het recht in het oosten van het bisdom was het van belang, dat hij een vrijstoel oprichtte, waardoor het veemgericht daar ook werkzaam werd. In 1363 werd Jan door paus Urbanus V aangewezen tot bisschop van Luik. Hier is zijn politiek niet zoo gelukkig geweest. Niet kunnende beschikken over voldoenden steun was hij tegen de steden van dat bisdom niet opgewassen en moest hij in 1376 den vrede teekenen, waarbij de steden in het bezit bleven van een zekere zelfstandigheid en alleen moesten toelaten, dat de geestelijkheid buiten de jurisdictie bleef van de stedelijke organen, maar toch de in 1373 verworven voorrechten behield, waarbij bepaald was, dat vreemdelingen geen ambten mochten bekleeden en contrôle op het bestuur uitgeoefend zou kunnen worden door het college van twee en twintig. Twee jaar later in 1378 stierf Jan. Hij werd begraven in de Domkerk te Utrecht.
Zie: zijn levensbeschrijving door J.Th. Beysens, Jan van Arkel, bisschop van Utrecht (in De Katholiek dl. 104, p. 341-362; dl. 105, p. 310-349; dl. 106, p. 234-275, dl. 108, p. 1-43; 1893-95); waarin echter alleen het bewind in Utrecht behandeld wordt. Wel wordt gebruik gemaakt van kronieken, maar van oorkonden weinig; archiefonderzoek heeft Beysens niet aangewend. Zijn levensbeschrijving kan dan ook niet voldoen aan de eischen der moderne geschiedbeschrijving. Voor bijzonderheden over de Arkels is men nog in hoofdzaak aangewezen op Arend, Gesch. des Vad. II en op van Mieris, Charterboek II-IV.
Brünner