A. te Leuven gestudeerd, en is daar Mr. in de beide rechten geworden. Reeds vòòr 1580 arbeidde hij als missionaris te Amsterdam, Grootebroek, Bovenkarspel en in Friesland; hij had daartoe bijzondere volmachten verkregen van Gregorius XIII (1572-1585). In 1581 kwam A. te Keulen in kennis met Vigerius, en het gevolg daarvan is geweest, dat hij de vergadering van de klopjes in ‘Den Hoeck’ te Haarlem eerst tijdelijk heeft bestuurd, wanneer Vigerius op één van zijn vele zwerftochten was, en sinds 1598 voor goed. Zijn aard, en ook zijn werkzaamheid onder de klopjes, leeren wij het beste kennen uit de aanteekeningen van Trijntgen Jans Oly, welke tot die communiteit behoorde; zij zijn in de Bijdr. bisd. Haarlem gepubliceerd.
Zijn portret op paneel, vermoedelijk geschilderd door P. de Grebber, is in het Bissch. museum te Haarlem (Gids, 5e dr., 1913) no. 275; kopergravure, vertoonend het lijk, zóó als het in 1630 werd teruggevonden (Gids no. 276).
Zie: Bat. Sacra (fol.) II, 334; Bijdr. bisd. Haarlem XXIII, XXIX, XXX; Arch. aartsb. Utrecht X, XI; Brom en Hensen, Rom. bronnen v.d. kerkl. staatk. toestand der Nederl. in de 16de eeuw (den Haag 1922).
Hensen