de beide rechten, 21 Oct. 1786, op een Specimen ad Statua Zelandia anni 1495. Hij vestigde zich als advocaat in zijn geboorteplaats, werd er schepen en in 1795 raadpensionaris van Zeeland, provin. representant, 5 April 1796 secretaris van provis. representanten van dat gewest en in 1798 lid der Nationale Vergadering, vertegenwoordigende het Volk van Nederland. In 1803 tot raad van financiën aangesteld, werd hij in 1805 lid van den Raad van State onder het bestuur van Schimmelpenninck. Onder koning Lodewijk werd hij in 1808 chef van de staatssecretarie en in 1809 minister van financiën. Bij de inlijving riep keizer Napoleon hem als lid der bekende commissie naar Parijs en benoemde hem tot conseiller d'état de la Section des Finances. 12 April 1814 naar het vaderland teruggekeerd, werd hij 16 Mei 1814 wederom staatsraad, alsmede commissaris-generaal van financiën te Brussel, voor de departementen van België. Op den 16. Sept. 1815 benoemd tot directeur-generaal van 's Rijks indirecte belastingen bood hij in dat jaar aan de Tweede Kamer een ontwerp van wet op de successiën aan, dat verworpen werd, doch een tweede, gewijzigd, ontwerp werd in 1817 aangenomen. In Febr. 1818 werd hij directeur-generaal van de in- en uitgaande rechten en accijnsen, in 1819 ook nog van de indirecte belastingen, 21 Dec. 1820 minister van staat, 1 Jan. 1821 belast met de generale directie van 's Rijks ontvangsten, terwijl hij 30 Mrt. 1824 andermaal tot min. v. financiën werd benoemd. Met verscheidene hooge ridderorden werd deze bescheiden en minzame man vereerd, wiens onkreukbare eerlijkheid en belangeloosheid algemeen werden geroemd. Hij stierf aan de gevolgen van het graveel en aanhoudende verzwakking en werd 16 April te Scheveningen begraven.
Appelius is de schrijver van: De Staatsomwenteling van 1795 in haren waren loop en gevolgen beschouwd (Leiden 1801). Hij huwde te Middelburg 21 Juli 1799 met Johanna Reiniera Elisabeth Otters, geb. te Arnhem 8 Febr. 1770, dochter van Mr. Rutger, postmeester, en van Maria Pronck. Uit dit huwelijk sproten o.a. twee dochters: Maria Jacoba A. (1801-1897) gehuwd met Johan Alexander van Lanschot Hubrecht, en Henriette Hermine Louise A. (1808-1882), geh. met Alexander van Hoboken. Uit dit laatste echtpaar o.a. een zoon, naar zijn grootvader vernoemd, Jean Henri Appelius van Hoboken. Hij volgt in dit deel op Hoboken.
Zijn portret bestaat als steendruk door een onbekend kunstenaar.
Zie: M. Siegenbeek in Handel. Mij. d. Ned. Letterk. 1828, 50-53; Dagblad van 's Gravenhage, 14 April 1828; l'Eclaireur, journal polit., commerc. et littér. de Maestricht, 14 April 1828; Alg. Konst en Letterb., 1828, II, 313-316; Galerie Historique des Contemporains (Brussel 1819); F. Nagtglas, Beroemde Zeeuwen I, 12, 13; Alg. Ned. Familiebl. XI, 269; Mdbl. Ned. Leeuw XXXI, 272, 348, 382; XXXVI, 286; Navorscher XI (1861), 36, 199; LV (1905), 337, 616; Colenbrander, Gedenkstukken, passim.
Regt