[Schuit, Pieter]
SCHUIT (Pieter) Juniorszoon, geb. 13 Oct. 1797, overl. te Amersfoort 1 Dec. 1885, was de zoon van een constructeur der Marine, die zich, daar zijn vader evenals hij Pieter heette, Junior noemde. Daar de kleinzoon lang tegelijk met beiden leefde, noemde hij zich Juniorszoon, welk toevoegsel hij tot op hoogen leeftijd steeds achter zijn naam schreef. Hij werd op last van den minister van Marine en Koloniën van koning Lodewijk, van der Heim, op 4 Apr. 1810 aangesteld tot leerling bij de Rijkswerf te Amsterdam en geplaatst op het bureau van den constructeur-generaal, die hem liet onderwijzen in het scheepstimmervak. Toen ons vaderland bij Frankrijk werd ingelijfd, werd hij benoemd tot èlève-constructeur en als élève du génie maritime overgeplaatst bij de school van scheepsbouw te Antwerpen. Op zijn verzoek uit franschen dienst ontslagen, werd hem in April 1814 vergund naar Nederland terug te keeren.
Bij aanschrijving van den secretaris van Staat van Marine van 12 Juli 1814 werd hij aangesteld tot leerling bij de constructie te Amsterdam; verder werd hij benoemd bij Koninklijke besluiten van 20 Oct. 1819 tot onderconstructeur 1e klasse en geplaatst te Amsterdam; 23 Juni 1832 tot constructeur 2e klasse titulair; 11 Sept. 1839 tot constructeur op 's Rijkswerf te Willemsoord (de klassen werden toen afgeschaft), 24 Juli 1843 tot hoofdingenieur der Marine. Op 10 Mei 1853 werd hij gekozen tot lid van de provinciale staten van Noord-Holland.
Wegens gezondheidsredenen werd hij bij Koninklijk besluit van 26 Jan. 1854 met ingang van 30 Apr. d.a.v. eervol ontslagen onder toekenning van wachtgeld. Hij vestigde zich toen te Amersfoort en nam wegens vertrek uit de provincie ontslag als lid der Staten.
Hij huwde met M.W. Thomas, die voor hem overleed.
Ramaer