Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1214]
| |
Aleid, aanzienlijke, achtenswaardige, echter wereldschgezinde ingezetenen van Deventer. Zij hadden veel kinderen, o.a. vier dochters; één (Aleid) is met haar ouders blijven samenwonen, de drie overige: Dymme, Geertruid en Katharina, zijn naar Diepenveen ten klooster gegaan. Voor haar opvoeding bracht Dymme een deel harer jeugd door in de adellijke jonkvrouwen-abdij te Hoog-Elten. Kort vóór 1408 ontmoeten wij haar te Diepenveen, waar zij 21 Jan. van dat jaar ingekleed en in 1412 als opvolgster van Salome Sticken tot suppriorin gekozen werd. Zij stierf 28 Aug. 1413 aan tering, op 23-jarigen leeftijd. Zoolang Diepenveen geen besloten klooster was en de bewoonsters zekeren omgang nog hadden met de buitenwereld, heeft Dymme, haar ouders bezoekende en met ze sprekende, op hen een gunstigen invloed geoefend. Beiden bekeerden zich. De vader werd een trouwe hulp voor de devoten te Deventer, met name voor de zusters van Buuskenshuis. De moeder kleedde zich voortaan eenvoudig; met haar dochter Aleid en drie van hare dienstmeisjes ging zij wekelijks naar het diepenveensch kapittelhuis om daar met de kloosterlingen schuld te belijden en boete te doen. Van Dymme van Rijsen staan twee ‘goede punten’ (devota exercitia) opgeteekend, op haar sterfbed den achterblijvenden als testamenten nagelaten, namelijk: ‘Gevet u tot gehoersamheit, soe mogedy blijdelike sterven’ en ‘Gehoersamheit is een cort wech totten ewigen leven’. Zie: mijn uitgave van ‘Handschr. D’ (Gron. 1903-1904), 145, 225-229; W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), register. Brinkerink |
|