[Rusenaar, Henricus]
RUSENAAR (Henricus) of Rusenarius, behoorde tot een der oudste en voorname families van Breda, die aldaar sinds begin der 14e eeuw in het bezit der molens was en in de omstreken tot Roosendaal en Made (Taxandria XVI, 1909, 297-298). Henricus trad in het klooster der regulierekanunniken van Windesheim te Corsendonk bij Turnhout als eenvoudig donaat, ‘ob imbecillitatem corporis’. Toen zijne bekwaamheid na eenige jaren bleek, werd hij tot de professie toegelaten. 1430-39 bestuurde hij het klooster als prior, en beantwoordde ten volle aan de verwachtingen, die men van hem koesterde. Ontslagen van zijn ambt werd hij na vier jaar weder door zijne broeders herkozen, om het klooster nog elf jaar te besturen. Hij was een man, die door zijne woorden en werken toonde een heilige te zijn. Tijdens den duren tijd spijzigde hij op onverklaarbare wijze een menigte volks, zonder dat het klooster graan te kort kwam. Hij werd na zijn prioraat rector van het Faconsklooster te Antwerpen waar hij 17 Dec. 1461 stierf.
Zie: Sanderus, Chorographia sacra Brab. II, 107-108, 126; v.d. Gheijn, Obituaire de Corsendonck; Th. Welvaarts, Gesch. v. Corsendonk II, 154, 156. Welvaarts bericht over hem niets meer, dan wat men bij Sanderus vindt.
Fruytier