van Weenen benoemd. Lang was hij daar niet; de ongenade, waarin zijn vader aan het spaansche hof was gevallen, deed ook den zoon zijn aanzienlijk ambt verliezen; hij moest zich tevreden stellen met zijn heerlijkheden te besturen. Soms woonde hij op zijn kasteel Groot-Poelgeest te Koudekerk; aan hem herinnert nog de torenklok der N.H. Kerk, die in 1724 werd vernieuwd en waarop zijn naam en wapen voorkomt. Maar meest woonde hij in Groningerland. Hij was 16 Januari 1727 te Weenen gehuwd met Margaretha gravin von Cobentz, douairière von Blaggay, geb. te Weenen 11 Januari 1698, overl. te 's Gravenhage 24 Mei 1730. Daarna hertrouwde hij met Isabella van Ewsum, zijn nicht, wier moeder Ida Elisabeth een zuster van zijn vader was. Uit het 1e huwelijk sproot een zoon Johan Willem Ripperda, ged. 's Gravenhage, Spaansche kapel, 14 Mei 1730, prof. philos. ord. Jes. te Keulen, overl. aldaar 1756; uit het 2e huwelijk behalve twee jong overleden kinderen, een dochter Aleida R. (1736-1794), die de echtgenoote werd van Steven Lodewijk van Goltstein van Hoekenburg.
Zie: Wapenheraut V, 270, 271, VII, 157; Leidsche Jaarboekje 1907, 111; Artikel J.W. Ripperda in dl. II, 1212; Ned. Leeuw XXXVIII, 64-66 (zijn kwartierstaat).
Regt