| |
[Riemsdijk, Jelis of Gillis van]
RIEMSDIJK (Jelis of Gillis van), van Riemsdiick of Rymsdiick, jonker, geb. omstr. 1493, overl. 1539, was een zoon van Hendrik en Margriet van Brempt. Dezen houden met hem en zijn broeder Jacob boedelscheiding (1521). Tusschen beiden moet nog een zoon Jan geplaatst worden, dan overleden, echter niet vóór 1519, toen hij (29 Jan.) Elisabeth van Brunswijk, de nieuwe hertogin van Gelre, mede moest helpen ontvangen. Jan Hendriksz. wordt daarbij genoemd onder de heeren van Maas en Waal, evenals de ambtman zelf.
Dit ambt werd toen (sinds 1503, sterfjaar van Hendriks broeder Jacob) ten halve bekleed door Jelis' broeder Jacob (tot zijn dood in 1521) als erfgenaam van zijn vader Hendrik, die als functionaris in dat ambt genoemd wordt, het eerst in 1495, dan in volgende jaren, mede van wege zijn broeder Jacob bovengenoemd; trouwens voor de wederhelft was Hendrik van Baex, op 1494 als ambtman genoemd (Nijhoff, Gedenkw. Gelre VI, 1, XXIV) medegerechtigd tot dat ambt. Van den hertog nu krijgt Jelis, 25 Sept. 1521, de verzekering, dat hij tegen ‘St. Margarethendag’ (13 Juli 1522) in het bezit zal worden gesteld van zijn aandeel in die ambtmannie.
In dienst van Karel van Egmond was de jonker al vroeger. Terwijl we in 1511 voor het eerst van hem hooren, als beleend op ‘St. Gertrudis’ ten kuikschen rechte met de huizing de Start, zien we hem eenige jaren later de zaak der Gelderschen (en hun aanhang) in Friesland dienen, die achtereenvolgens onder Erkelentz met Maarten van Rossum, in 1519 opgevolgd door Christ. van Meurs (III, 850) zich ook daar schrap zetten tegen het huis Oostenrijk, hier vertegenwoordigd eerst door Floris van Egmond, dan door Roggendorf en Schenk van Toutenburg met Wassenaar (zie de betr. art.).
Of Jelis bij het een en ander een bijzondere rol heeft gespeeld, blijkt niet; wel dat hij, in 1518 hertog Karels commandant zijnde van Sloten,
| |
| |
welks ontmanteling evenwel door de Friezen verlangd werd, hun, ook als vreemdeling, in die hoedanigheid niet aangenaam was reden, waarom zij zijn ontslag begeerden. Evenmin als b.v. bij Slichtenhorst, vindt men in dit verband over hem gesproken bij de friesche schrijvers, die toch wel Grombach (zie art.) te Harlingen en van Goltstein te Dokkum vermeld hebben.
Belangrijker is dan ook Riemsdijks rol in het Geldersche, zij het ook niet zoo spoedig, al ontmoeten we hem in 1523 (Rek. v. Nijm. III, 180) en 1524 (als hij, 29 Maart, bovengenoemden ritmeester van Rossum gewapenden ter beschikking moet stellen). In hetzelfde jaar had hij zich, met de overige ambtslieden en Joachim van Wijhe tot Hernen, sinds 22 Maart burggraaf van Nijmegen, bij den hertog te vervoegen (27 Aug.). Twee jaar later evenwel gaat hij meer beteekenen, wanneer hij, 20 Oct. (1526) over het heele ambt tot ambtman wordt aangesteld door zijn vorst, die daarbij afkeerig was van den afvalligen Hendrik van Baex; van hem (en diens broeder) had Jelis de wederhelft der ambtmannie voor 3300 goudguldens verworven; een uitkeering van 600 gg. aan van Baex blijft hieraan echter verbonden voor Jelis, resp. een rente uit zijn watermolen bij Arnhem, naar zijn vrouw Allersmolen genoemd en met welke rente het kapitaal van 600 goudg. losbaar zou zijn. O.a. met Joost van Swieten (zie art.), ambtman v. Ned. Betuwe, heeft hij, als opperbevelhebber, zich kranig gehouden bij de verdediging van Tiel, 25 Juni-16 Aug. 1528 (Nijhoff, Gedenkw. VI, 2, 166, afwijkend, 17 Juli-13 Aug.), hevig aangevallen door keizer Karels troepen onder Schenck van Toutenburg en Floris van Egmond (zie de art. met daar aangehaalde literatuur), ten slotte genoopt met verlies van 1500 dooden af te trekken.
De beschieting was anders hevig genoeg geweest: een oorkonde (Nijhoff VI, 2 no. 1509) van 22 Aug. 1528 doet zien, hoe op 's hertogen bevel de door den vijand in Tiel geworpen ‘klooten’, te voorschijn gebracht, aan den ambtenaar Riemsdijk moesten overgeleverd worden. Deze schijnt zijn verblijf aldaar gehad te hebben op den burg (of het tolhuis); de inventaris van het aanwezige meubilair, deels van hem, vindt men in Rink's Beschr. v. Tiel (1847), Bijv. bf. 87.
Nog in een ander verband worden Jelis en Joost samen genoemd: de vroeger den eerste verpande tollen van Zalt-Bommel en Herwaarden worden, 1 Mei 1531, in het bezit van den laatste gesteld door den hertog, die echter, kort daarop, 24 Juni, Jelis in de heele ambtmannie van Maas en Waal bevestigt, met belofte hem daaruit niet te zullen ontzetten, voor en aleer hij hem 6600 goudg. zal hebben uitbetaald; hij mag, in geval van afwezigheid, ter bediening van het ambt, een plaatsvervanger stellen. Dat hij de ambtmannie behoorlijk bedienen zou, daarvoor zou, behalve de heer van Indoornik (Over-Betuwe) zijn naamgenoot borg zijn, die de zoon was van Luiken, broeder van Hendrik en niet verward moet worden met dien Jelis v.R. (G. Goossen, Gesch. Beschr. v. Wag., Wag. 1862, 43), die burgemeester is geweest van Wageningen (door Tadama, Gesch. der stad Zutphen 163), ten onrechte beticht van het verraad, in werkelijkheid, gelijk blijken zal, gepleegd door den ambtman. Als zoodanig echter is Jelis eenigen tijd ontzet geweest, nadat hij door misbruiken het ongenoegen des hertogs had opgewekt. In 1532 n.l. benoemde deze tot ambtman den in het vorige jaar met den molen van Isendoorn begiftigden Zeger v. Balveren, heer z. Dreumel en Mathilde
| |
| |
v. Riemsdijk, erfgename v. Isendoorn (ten deele), door het Annuaire Généalogique des Pays-Pas (1875) 28, beschouwd als dochter van Gillis v.R. tot Isendoorn en Margaretha Brempt, echter te recht als dochter van Jelis v.R. en Maria v. Isendoorn in Her. Bibl. N.R. I, 11 (waar men, blz. 31, 't bovengen. jaartal 1532 aantreft inplaats van het eveneens foutieve 1534 van het Annuaire).
Toen hij echter in genoemd ambt hersteld werd, 29 Dec. 1536 (vgl. ook P. Nijhoff, Inv. v/h. Oud- Archief der Gem. Nijmegen, blz. 68), schijnt dat zooveel tegenzin te hebben gaande gemaakt, dat de hertog gehoor gaf aan de wenschen van hen, die op den landdag te Nijmegen van 12 Dec. 1537 op zijn ontslag aandrongen. Allerlei klachten over machtsmisbruik waren van verschillende zijden uit het geheele kwartier binnengekomen, wat niet belette, dat hij met Maarten v. Rossum een delicate zending te Zutphen te volbrengen had, hetgeen door onderhandelingen gelukt is. Zijn ontslag als ambtman nam hij intusschen in het begin van het volgende jaar, hetgeen de instemming had van hertog Karel en nog meer van diens opvolger, hertog Willem van Kleef. Het regende op den nijmeegschen landdag van 23 Juni beschuldigingen over ambtsmisbruiken, waaraan Jelis zich had bezondigd en waartegen hij zich tevergeefs zocht te verantwoorden. Al spoedig kon de ontslagen ambtman verdacht worden te behooren tot de ontevredenen, die niet wilden weten van Willem van Kleef (en Gulik), bij verdrag van 27 Jan. 1538 tot opvolger erkend van Karel van Egmond, die zelf 30 Juni d.a.v. overleed.
Deswege gearresteerd en gepijnigd, moest hij o.a. aan Maarten v. Rossum de bekentenis afleggen, dat hij zich had ingelaten met onderhandelingen met bevelhebbers van Karel V als den graaf van Buren, welken vorst hij den eed van trouw had afgelegd, vooreerst om dezen Wageningen (en mogelijk andere plaatsen als Arnhem) te helpen overleveren. De zaak is ontdekt (omstr. 10 Aug. 1539). De volledige bekentenis van v. Riemsdijk is in het Fransch te Brussel bewaard gebleven. Ter dood veroordeeld vond hij op het schavot te Nijmegen een roemloos einde.
Zijn zoon Hendrik, door diens moeder Hen(d)rica van Aller (overl. 1559) bevestigd in den leeneed van Watergoor (24 Oct. 1540), heeft hem niet lang overleefd, daar hij (blijkens v. Hefner's Stammbuch des Deutschen Adels III, 242) voor Düren sneuvelde 1543. Genoemde Vrouwe van Watergoor (dochter van Hendrik van Aller), met wie Jelis in 1522 gehuwd was, werd, na ingewonnen advies van het Hof van Gelderland, weer gesteld in het bezit van het ambtmanschap van Maas en Waal (1545), hetgeen tevens geldt voor haar schoonzuster Elisabeth van Hackfort, weduwe van Jacob bovengenoemd; in 1555 stellen zij een ambtman aan ten overstaan o.a. van Ludolf v.R., pastoor te Alphen; in dat jaar was zij weduwe van Albert Braeckmans, met wien zij in 1554 was getrouwd.
Had zij uit haar eerste huwelijk nog meer kinderen gehad dan Hendrik? Onzeker schijnt dat ten aanzien van Elisabeth v.R. en v. Alard, 16 Maart 1546, genoemd als houder van den toen uitlandigen Jacob v.R., bij diens beleening met Maas-Bommel en 9 Mei 1555, blijkens het Ridderboek van Maas-Waal in de ridderschap aldaar verschreven, echtgenoot van Margriet Bock (hun dochter Theodora huwde met Jan van Balveren).
Nog vier jaar later wordt ook de zooeven genoemde Elisabeth vermeld, getrouwd met haar vollen neef Jacob v.R. (overl. 1559), zoon van
| |
| |
Jacob en Elisabeth Hackfort bovengenoemd, die nog een zoon, Johan, hadden. Toevallig ook in 1521 plaatst Her. Bibl. N.R. (1879) I, 11 een maagscheid van beide broeders, als vriend waarbij het bewuste artikel Zeger van Balveren bovengenoemd laat optreden, in 1524 als hun voogd. Mogelijk behoeft in die merkwaardige toevalligheid ook daarom nog geen onjuistheid gezien te worden, omdat op blz. 13 t.a.p. ook wordt gesproken van de magescheid van 1521 van ‘bovengemelde’ (d.i. dezelfde) broeders v. Riemsdijk, waarbij evenwel Johan v. Balveren optreedt als maagscheidsvriend, de jongere broeder van Zeger (Seger).
Laatstgenoemde Jacob, gelijk we zagen, evenals (Jan en) Jelis, de onthoofde ambtman, zoon van Hendrik, was genoemd naar zijn grootvader, wiens andere zoons Jelis, Jacob (zie boven) en Luiken heetten.
Deze Jelis, oudste zoon dus van Jacob v.R. en Catrijn van de Poll, beleend met het slot en de halve heerlijkheid IJsendoorn en gehuwd met Maria van Isendoorn (dochter van Zeger en Johanna van Weerdenburg) komt voor, behalve in 1453, 1460, 1465, ook in 1473, meestal in verband hiermee. In 1480 behoorde hij tot de edelen, die het verdrag (Nijhoff, Oork. V, 117) bezegelden tusschen koning Lod. XI van Frankrijk eener-, den bisschop van Munster, Catharina van Gelre en haar onderdanen anderzijds tot onderlinge hulp tegen Oostenrijk en Kleef. Verder in 1489 (Luyken v.R. als zijn gevolmachtigde) en 1500 ter nieuwe beleening en leeneed. Komt nog voor 1497, 1502 (Nijhoff, Oork. VI, 1 no 382; op dit jaar als heer van het goed de Pottum onder IJsendoorn ook genoemd, Nav. XXXVI, 69; vgl. ook Nav. XVII, 123).
Boven bleek van Mechteld, echtgenoot van Zeger van Balveren, die haar 13 Maart 1529 tocht aan het slot en de halve IJsendoorn,
opgedragen en afgestaan door Jelis v.R., deze haar vader te zijn. Van dezen beschouwt (blijkbaar ten onrechte) v. Spaen, Oord. Inl. III, 432 (vgl. ook Her. Bibl. 1879) haar evenwel als zuster. Vaststaande als broeder van dezen Jelis werden evenwel mede reeds aangeduid Jacob, omstr. 1503, Luiken (Luytgen), vader van dien Jelis, dien we in het leidend artikel van den ambtman Jelis Hendriks) (met den heer van Indoornik), als borg zagen optreden voor de behoorlijke bediening van dat ambt. En zoo kennen we Hendrik en als broeder van een Jelis (Jacob en Luyken) en bij zijn vrouw Margr. v. Brempt, als vader van den hier in eersten aanleg behandelden Jelis, behalve dan van Jacob, den echtgenoot v. Hackfort en den eveneens meermalen genoemden Jan, tijdgenooten behalve van den bovengenoemden borg Jelis ook van dien Jelis dien we noemden als burgemeester van Wageningen (als zoodanig op 1538, gelijk in 1527 reeds als schepen vermeld bij Slichtenhorst 449) welke gehuwd was met Christina van der Stade tot Horst (dochter van Otto en Belia van Galen). Een schepen, later burgemeester van Tiel, uit het geslacht in kwestie, was ook een tijdgenoot Floris v.R., vermeld (in zijn kwaliteit van gerichtsman) als zegelend den brief, waarbij Claes van Baex en huisvrouw van Otto van Lenth ten behoeve van Jelis v.R. de 3300 goudgld. opdragen, die de familie van Baex op het halve ambt van Maas en Waal geschoten had.
Zoo komt, als burgemeester van Wageningen, ook Cornelis v.R. voor, maar veel later (Gelre, Bijdr. en Med. X, 47 vlg.).
| |
| |
Zie, behalve het reeds genoemde, de algemeene werken: Pontanus, Slichtenhorst, Nijhoff, v. Spaen, v. Hasselt, Register Leenaktenboeken; d'Ablaing v. Giessenburg; Alg. Ned. Familieblad; Navorscher; Hist. Gen. Kron. 1875, 364 vlg (met verbeteringen Bijdr. en Med. dl. I, blz. 187 vlg.); Jaarb. v.d. Ned. Adel 1890, 123; Staets Evers, Gelderland's voorn. steden (Arnhem 1891); v. Schevichaven, Kleijntjens, Malmberg, Rek. v. Nijmegen, en vooral: Nav. XXXV (1885) (zie reg.); Jac. Anspach, Een Ambtman onthoofd in Geld. Volksalm. 1903, 163-170; J.S. van Veen, Het verraad v. Jelis v. Riemsdijck in Gelre, Bijdr. en Med. VII (1904), 203 vlg.
Kooperberg
|
|