nam. In Leiden had hij onder de hoogleeraren veel vrienden, zoodat hij dan ook gemakkelijk in hun kring werd opgenomen. Den 7den Jan. 1642 aanvaardde hij zijn ambt met het uitspreken van een oratie De origine et usu gymnasiorum, ac nominatim collegii theologici Lugdunensis apud Batavos. Kort daarna werd hem door den academischen senaat honoris causa het doctoraat in de godgeleerdheid verleend. Revius herstelde de tucht in het in de laatste jaren wat verwaarloosde college; vooral van de disputaties der bursalen maakte hij veel werk. Na 1647 was Revius in voortdurenden strijd gewikkeld met Cartesius, wiens beginselen in Leiden steeds meer aanhang vonden en wiens volgelingen met groote beslistheid optraden; voor hem was het een groote ergernis, dat de sub-regent van het Staten-College, Heereboord, meer en meer een overtuigd Cartesiaan bleek te zijn; ernstige verwikkelingen waren daarvan het gevolg. Zoo eindigde Revius' leven in veel strijd en moeite. Hij huwde den 8sten Oct. 1615 te Deventer met Christina Augustinus, dochter van Conradus Augustinus en Theodora ter Stege, die hem acht kinderen schonk en die den 23sten Dec. 1643 op 58-jarigen leeftijd stierf. Revius hertrouwde te Leiden den 27sten Maart 1646 met Anna Bartens, weduwe van Marcus de Witte; dit huwelijk bleef kinderloos.
Revius was godgeleerde, historicus en dichter. Als godgeleerde heeft hij zijn leven lang pal gestaan voor het Calvinisme, dat hij eerst tegen de Remonstranten en in latere jaren tegen de Cartesianen heeft verdedigd in tal van kleine geschriften. Van die tegen de Remonstranten is te noemen Revius' bestrijding van den goudschen catechismus van Herbers, van die tegen de Cartesianen de Statera en de Thekel. In dit verband moet ook worden genoemd zijn vertaling van de nederlandsche geloofsbelijdenis in het Grieksch en in het Latijn (Leiden 1623, 12o; Harderwijk, Deventer 1627, 8o; Leiden 1635, 12o; Amsterdam 1638, 12o; Utrecht 1660, 12o; Amsterdam 1661, 12o), die ook door den griekschen patriarch Cyrillus met dank werd ontvangen. Ook op het gebied der nieuw-testamentische exegese verdient Revius te worden genoemd wegens de door hem bewerkte uitgave van Laurentius Valla, De collatione Novi Testamenti (Amsterdam 1630, 8o; Amst. 1638, 8o, herdr. in Critici Sacri .... Ed. nova. Amst. en Utrecht 1698, dl. VI en VII). Het gezag der kerk tegenover dat van den staat verdedigde hij tegen den groningschen hoogleeraar Vedelius in een Examen dissertationis D. Nicolai Vedelii (Amsterdam 1642). Bekend is Revius ook gebleven om zijn bestrijding van de Jezuïeten, ook blijkens zijn uitgave van de Disputationes metaphysicae van Franciscus Suarez (Leiden 1644, 4o; Leiden 1654, 4o). Nog mengde zich de weerbare man in den befaamden strijd over het ‘langh of kort hayr’; hij verdedigde de Libertas Christiana circa usum capillitii defensa
(Leiden 1647, 12o; met afzonderlijke appendix).
Als historicus is Revius allereerst bekend geworden door de uitgave der Epistres françoises à Jos. J. de La Scala (Harderwijk, Amsterdam 1624, 8o), die voor de kennis van de philologische wetenschap dier dagen van groot belang is. Vervolgens gaf hij uit Blesdikius' De vita Davidis Georgii (Deventer 1642, 8o), dat voor de kennis van het godsdienstig leven der zestiende eeuw en van de befaamde ketterij van David Joris van groot belang is. Datzelfde geldt van de uitgave van Gnapheus' Martyrium Johannis Pistorii (Leiden 1649, 8o; ibid., 1650, 8o; ned. vert.