verworpen. Hierover was men in Limburg ontstemd, en vooral door den invloed van het lid der Staten, tevens wethouder van Maastricht, Pyls werd Regout bij zijne periodieke aftreding als Eerste Kamerlid op 12 Juli 1859 door den volbloed liberaal jhr. Mr. F.B.H. Michiels van Kessenich vervangen. Zijn ambtgenoot L.F.H. Beerenbroek, die evenals Regout gestemd had, trad eerst zes jaren later af, en werd toen en later steeds herkozen.
Sedert dezen tijd heeft Regout getracht, de belangen van Limburg op andere wijze te behartigen, en daarmede is hij nog jaren lang met kracht voortgegaan. Omtrent zijn streven krijgt men vooral een goed denkbeeld bij lezing eener in 1864 uitgegeven brochure, waarin de vraag behandeld wordt, wat Thorbecke voor Limburg gedaan heeft. Waar inmiddels onder diens tweede ministerie op 12 Mrt. 1863 het Maastractaat tot stand gekomen was, schijnt het dat de grieven omtrent de Maasaftappingen toen niet meer op hunne plaats waren.
Een ander door Regout breed uitgemeten bezwaar was de spoorweg tusschen Elsloo en Bunde, die een eindweegs over de helling van een vrij steilen berg loopt. Hij achtte den toestand hier zoo gevaarlijk, dat hij zich, als hij van Maastricht of van een zijner buitenverblijven naar het noorden wilde reizen, per rijtuig naar het station Beek liet brengen. Op 25 Sept. 1892 is hier werkelijk eene vrij belangrijke verzakking geweest, waarbij het terrein tot een grootsten afstand van 60 meter is vooruitgeschoven, gevolg van het afdammen van eene waterleiding ten behoeve van herstel van een duiker onder dien spoorweg. Ook over het ophoogen van een weg onder Heer, waardoor de heugemsche overlaat sterker werkte, beklaagt hij zich.
De minister van Financiën, G.H. Betz, had gedreigd, aan de bevoorrechte positie van Limburg sedert 1839 op het stuk van belastingen een einde te maken. Ook dit is een groote grief van Regout; kort daarna (in 1865) is werkelijk aan deze onregelmatigheid een einde gemaakt, hetgeen hem natuurlijk geenszins beviel.
Van 1861 tot 1865 was Regout voorzitter der Vereeniging van nederlandsche industrieelen.
Regout heeft in de nabijheid van Maastricht, behalve het door hem zelf bewoonde Groot Vaeshastelt, nog vier buitenverblijven gesticht of gekocht en uitgebreid. Zijne bedoeling, waaraan na het overlijden zijner weduwe gevolg gegeven is, was dat elk zijner vijf zonen een buitenverblijf zou hebben.
Regout was een man van bijzonder helder inzicht in zaken. Het geluk heeft hem bovendien steeds gediend. Kort voor zijn overlijden schonk hij aan een aantal gemeenten zeer fraai bewerkte inktkokers met zijn levensgroot portret als kamerheer van den Paus.
Hij huwde 17 Juni 1825 met Maria Aldegonda Hoeberechts, geb. 19 Sept. 1798, overl. 14 Nov. 1878. Hij had bij haar vijf zonen, die allen in zijne zaken geëmployeerd waren en deze later hebben voortgezet (zie de voorg. art.).
Hij schreef: La navigation sur la Meuse et le canal de Maestricht à Bois le Duc (Maastr. 1849 en 1858, 2e uitgaaf 1860, 2 dln.); De Maas, de Zuid-Willemsvaart en de wateraftappingen in België (den Haag 1859); Beschouwingen over de Maaskwestie, naar aanleiding van het rapport der commissie van enquête over den toestand van de Maas en de Zuid-Willemsvaart (den Haag 1861); Adres aan den minister van financiën, houdende verzoek om: a. vooralsnog tot geene tariefherziening over te gaan,