[Pooten, Otto]
POOTEN (Otto) of Otto Poten, in de wandeling ‘heer Otto’ genoemd, afkomstig van Goch, overl. 16 Sept. 1420. Hij was priester en tot zijn dood verbonden aan de school van het ten jare 1400 gestichte vrouwenconvent te Diepenveen. Hij gaf aan de zusters aldaar onderricht in het Latijn, dat voor haar een hoofdvereischte was om de kerkboeken te kunnen lezen en de kerkliederen te kunnen zingen, twee dingen, waarvan zij volgens de Constitutiones voldoende op de hoogte moesten zijn eer zij ingekleed werden (Archief voor Ned. kerkgesch., V, 's Gravenh. 1905, blz. 315; vergel. blz. 386). Bij dat werk werd hij terzijde gestaan door de ‘ondermeestersche’ of ‘schoolmeestersche’ Lubbe Snavels, een van de geleerdste diepenveensche kloosterlingen, die de latijnsche taal geleerd had, eerst van Joh. Cele (gest. 9 Mei 1417), rector der parochieschool te Zwolle, later van Otto Pooten zelf.
In ‘Handschrift D’, de voornaamste bron voor de kennis van het uit- en inwendig leven van het klooster te Diepenveen, staat opgeteekend, dat de bekende procuratrix Elsebe Hasenbroecks, wier telkens zenuwachtige overspanning haar allerlei visioenen voor den geest bracht, haren medezusteren dikwijls het volgende vertelde: ‘Doe die hillige ende devoete priester here otte gestorven was op sante lamberts avent (d.i. 16 Sept., den dag vóór Sint Lambertus) na compelete, Ende als hij gecleedet was als daer toe behoerde dat men hem in die kiste leggen mochte, soe waerdet al laete in den avent. Ende doe hem twie priesters al singende in die kerke brachten, soe hoerde sie soe suete ende mennichvoldige stemmen singen. Als of daer vele personen gesongen hadden. Ende dese stemmen luyden also hemels, also dat wi vermoeden dattet die hillige engelen weren, die gecomen weren tot des hilligen vaders wtvaert’.
Zie mijn uitgave ‘Handschr. D’ (Gron. 1903-1904), 96, 118, 164 aant. a, 165, 221; Vita Elisabethae van Heenvliet (A. Matthacus, achter zijn Anonymi Chronicon ducum Brabantiae, Lugd. Bat. 1707; aldaar p. 230, 251); J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, II (Utr. 1876), 191; W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), 101 aant. 3, 243 volg.
Brinkerink