[Poorten, Aleid ter]
POORTEN (Aleid ter), overl. in het klooster te Diepenveen 14 Febr. 1452. Zij was de jongste dochter van Johan ter Poorten, (zie dat art.), gehuwd met Lutgerd, een zeer godsdienstige vrouw. Reeds jong (‘Handschr. D.’ meldt: op elfjarigen leeftijd) huwde zij, ofschoon tegen den zin van haar vader, met een in hoog aanzien staand stadgenoot, Gerrit Comhaer (afkomstig uit Bommel), lid van de gilden der lakenkoopers en der goudsmeden, van 1394 tot 1397 rentmeester over Salland. Toen deze, in onmin geraakt met Utrecht's bisschop Frederik van Blankenheim, de wijk had genomen naar Denemarken, waar hij bij den Koning in gunst kwam en door hem aangesteld werd tot diens muntmeester (‘muntenaer’), keerde hij na eenigen tijd uit den vreemde terug om de noodige maatregelen te treffen ter voorbereiding van de reis zijner jeugdige echtgenoote naar het Noorden, waarheen zij hem weldra volgde. ‘Ende als sie daer quam mytten vrenden die sie daer brachten, so worden sie eerlike (d.i. met eerbewijzen, luisterrijk) ontfangen ende die conynck hadde sie beyde seer lief’. Na den dood van Gerrit Comhaer in 1417 of 1418 werd de weduwe door haarmoeder, vergezeld van ‘sommyge eersame personen’, misschien deventer kooplieden, weer thuisgehaald. Hoewel zij, als een nawerking van het verblijf in Denemarken, in de ouderlijke woning haar wereldsch leven voortzette, voelde zij naar het voorbeeld der ouders, die ‘leveden als geestelike menschen’, groote sympathie voor de devoten in hare omgeving. Meegedeeld wordt dat zij aan Joh. Brinckerinck op den dag van zijn sterven (26 Maart 1419) van heeler harte kwijt schold de som van honderd nobelen, indertijd door hem van haar echtgenoot geleend voor den bouw van het diepenveensche klooster. Zij bleef te Deventer, totdat zij in 1427, vier jaren na het overlijden van Johan ter Poorten, tegelijk met haar
moeder een onderkomen zocht bij de zusters te Diepenveen, ten einde daar den ban te ontvluchten, die tijdens den strijd tusschen Rudolf van Diepholt en Zweder van Kuilenburg ingevolge het in de geschiedenis bekende Interdict op de stad gevallen was. Twee jaar woonden zij daar samen ‘buten den slate’ (d.i. slote), dus afgezonderd van het kloostergedeelte waarbinnen de eigenlijke zusters zich ophielden. Aanvankelijk kon het diepenveensche leven Aleid weinig bekoren. Haar hart ging te dikwijls nog uit naar hare vrienden te Deventer en naar de vermaken waaraan zij zich overgaven. Doch toen de moeder ziek werd en