Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1139]
| |
geboren en stierf te Amsterdam 20 Dec. 1798. Hij kwam voort uit een vermogende familie en genoot een voortreffelijke opvoeding. Hij was een leerling van Norbert v. Bloemen, ging om met Jac. de Wit, Isaac Moucheron, en zijn schoonvader C. Troost. Zijn nalatenschap werd 3 Maart 1800 verkocht, bestaande uit teekeningen, schilderijen en prenten (in zijn bezit was o.a. de copie van Christus aan het kruis door Erasmus, prent door J. Stolker, Amsterdam, R. Prentenkab.); zijn Rembrandtverzameling op 31 Juli 1800. Hij had de veelzijdige, half-wetenschappelijke, half dilettantische belangstelling van den 18en eeuwschen verzamelaar, verzamelde niet alleen teekeningen en etsen, maar ook munten, gesneden steenen, e.a. terwijl hij een uitgebreide bibliotheek en vele handschriften bezat. Ook de natuurwetenschappen, speciaal de optiek, werden door hem bestudeerd. Hij stond in betrekking met vele verzamelaars en geleerden van zijn tijd, o.a. den bekenden amsterdamschen boekhandelaar en penningkundige P.v. Damme, den historicus H.v. Wijn, den anatoom P. Camper, den philosoof F. Hemsterhuis. Eenige verhandelingen van F. Hemsterhuis vertaalde hij in het Nederlandsch: Proeve eener Verhandeling over den aart en het gebruik van 's menschen zedelijk zintuig en Aristeus of samenspraak tusschen Aresteus en Diocles over de Wijsbegeerte. Hij was lid van verschillende amsterdamsche genootschappen, directeur van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, lid van de Holl. Maatschappij der Wetenschappen en behoorde tot de oprichters van de Amsterdamsche Teekenschool, de latere Academie van Beeldende kunsten. Als directeur schreef hij daarvoor zijn Aanleiding tot de kennis der anatomie in de tekenkunst betrekkelijk tot het menschbeeld (Amsterdam 1783, m. platen) en hield hij zijn in 1785 uitgegeven Redenvoeringen. Zijn talrijke aanteekeningen en de omvangrijke correspondentie schijnen grootendeels door brand verloren te zijn gegaan. Naar aanleiding van zijn nieuwe manier om teekeningen in prent te brengen, het maken dus van de zoogen. prentteekeningen, het volgende. De vroegste soort van prentteekeningen, die wij kennen zijn de zoogen. clair-obscurs van H. de Carpi enz.; ze gebruikten altijd één kleur; A. Bloemaert maakte dergelijke clair-obscurs, doch gebruikte voor de omtrekken een gegraveerde koperen plaat, waardoor men als het ware de weergave kreeg van een gewasschen penteekening. In de 18e eeuw werd de manier van clair-obscurs te maken gebruikt voor het vermenigvuldigen van penteekeningen van ital. meesters o.a. door El. Kirkall, A. Knapton, Ch. Pont, P.P.A. Robert, Caylus, C.N. Cochin; Pl. v.A. maakte van een geheel andere werkwijze gebruik, dan de hier bovengenoemde; zijn procédé is een soort van aquatint-procédé en wordt besproken door N.G. van Huffel in zijn werk over C. Ploos v. Amstel. Als medewerkers en navolgers van Pl. v.A. noemt van H.J. Kornlein, J. Cootwijk C. Brouwer, B. Schreuder, G. Sant, C. Dietrich, C. Josi, H. Spilman, B. Martini, T. Lewis, J.J. Bylaert, C.v. Noorde, J. Bagelaar, E. Sondag, W.v. Wessem, A.v.d. Bosch, C. Lewis, J. Buys, L. Brasser. In het geheel noemt v. Huffel 190 stuks op en 10 steendrukken; het oorspronkelijke werk van Pl. v.A. bevatte 46 stuks en werd in 1765 uitgegeven met een opdracht aan Jonas Witsen, burgemeester van Amsterdam. Ploos heeft ook zwartekunstprenten gemaakt, o.a. Hopman Ulrich naar C. Troost, vrouw bij kaars met geldbuidel, oude man met grooten hoed op. Naar zijn ontwerp graveerden R. Vinkeles, C. Philips Jz, J.v. Schley. | |
[pagina 1140]
| |
Zijn portret bestaat o.a. geschilderd door G.v.d. Mijn 1748 (in het Mauritshuis), J. Quinkhard 1757 en J. Buys 1766 (beide in het Rijksmuseum) en door J. Buys 1784 in partic. bezit; teekeningen door J. Buys, H. Pothoven (naar v.d. Mijn) en G.v.d. Mijn; prent en door R. Vinkeles (naar schilderij van J. Buys), J.v.d. Schley en door C. Ploos van Amstel zelf. Zie: Collection d'imitations de dessins d'après les principaux maitres hollandais et flamands commencée par C. Ploos v. Amstel et portée au nombre de cent morceaux etc. par C. Josi (Londres 1821 fol.); F. von Alten in Naumann's Archiv X, 1864; R.v.d. Eynden en A.v.d. Willigen, Gesch. der vaderl. schilderkunst sedert de helft der 18de eeuw III, 424; C. Immerzeel, Levens en werken der holl. en vl. kunstschilders (Amsterdam 1843) II, 314; C. Kramm, De Levens en werken der holl. en vl. kunstschilders etc. (Amsterdam 1857-64) V, 1293; Ch. Blanc, Manuel de l'amateur d'estampes (Paris 1854-90) III, 217; G.K. Nagler, Neues allgem. Künstlerlexikon (München 1835-52), XI, 415; Portalis, Graveurs III, 217; Weigel, Kunstkat. 3449, 4822, 12236, 13830; Gaz. d.B. Arts I (1859), 296; R.W.P. de Vries, Cat. (1915), C. Ploos v. Amstel et ses élèves; A.M. Hind, A short History of engraving and etching (London; 1911), 300, 302, 356, 359, 409; P. Kristeller, Kupferstich u. Holzschnitt im 4 Jahrh. (Berlin 1911), 510; N.G. van Huffel, Corn. Ploos v. Amstel Jac. Corn.zoon (Utrecht 1921); E.W. Moes, aant. 's Rijks Prentenkabinet afd. schilderijen, afd. prenten; F. Muller, De Nederl. geschiedenis in platen (Amsterdam 1863), 336a; A.v. Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II, 333. J.M. Blok |
|