[Pardo, David ben Joseph (1)]
PARDO (David ben Joseph) (1), zoon van den opperrabbijn Joseph Pardo, geb. te Saloniki in de tweede helft der 16e eeuw, gest. te Amsterdam 15 Mrt. 1657. Hij kwam met zijn vader naar Amsterdam, waar hij in 1618 haham (opperrabbijn) werd van de in dat jaar gestichte portugeesch-joodsche gemeente ‘Bet Yisraël’, die zich afgescheiden had, en welk ambt hij slechts aanvaardde, om verzoening te bewerkstelligen. Aan de vereeniging der drie portugeesch-joodsche gemeenten van Amsterdam in 1638 nam hij dan ook krachtig deel. De gewenschte vereeniging werd tegengehouden, doordat de gemeenten elkander het eerstteekenen der acte niet gunden; haham Pardo hakte den knoop door, door drie exemplaren te vervaardigen en iedere gemeente aldus in den waan van de voorkeur te laten. Tezamen met Menasséh ben Israël, Morteira en Aboab vormde hij nu het Rabbinaat (Bet Din). Zijn salaris bedroeg 550 guldens met 100 manden turf, waarvoor hij tevens begrafenissen moest bezorgen en als adjunct-administrateur moest optreden. Voorlezer (hazan) was hij van de broederschap ‘Bikoer Choliem’ en hij stichtte mede het weldadigheidsgenootschap ‘Chonen Dalliem’. Hij voorzag in een gevoelde behoefte door het middeleeuwsche arabische werk Choboth Haleboboth (Plichten der harten) uit den hebreeuwschen tekst in het Spaansch te vertalen (Obligation de los coracones, Amsterdam 1610).
Typeerend is zijn grafschrift: ‘Herinner u in uw huis en in uw voorspoed, dat deze plaats uw bestemming is, en doe dus zulke werken, waarmede gij u gerust kunt nederleggen, David Pardo’ te Ouderkerk a/d. Amstel, door de Castro gerestaureerd, dat verder dit graf noemt ‘van een rein en heilig man, van onzen zeer geleerden vromen en nederigen meester David Pardo, die de glans en het sieraad van zijn tijd was.’
Zie: Jewish Encyclopaedia IX, 525; M. Kayserling, Bibliotheca Espagñola Portugueza Judaica (Straatsburg 1890), 84; Jac. Zwarts, De Academia Jesiba de los Pintos in Rotterdamsch Jaarboekje 1922, 52 vlg.
Zwarts