Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1024]
| |
eerst het baccalaureaat in de theologie, dan het licentiaat in de beide rechten en 7 Febr. 1660 het licentiaat in de theologie. Reeds vóór 1647 was hij priester en subregent van de paedagogie de Valk; 7 Aug. 1651 werd hij aldaar tot regent gekozen en verfraaide en verbeterde hij de gebouwen. In 1657 bezat hij reeds een kanunnikdij in het kapittel te Luik. In 1659, 15 Juni, werd hij aartsdiaken van Hesbaye; deze waardigheid werd hem echter betwist door verscheidene leden van het luiksche kapittel. Hij werd gesteund door de universiteit, waarop te Thienen een bijeenkomst daarover werd gehouden (Dec. 1660). Door een pauselijke beslissing 13 Sept. 1662, kwam hij in het rustige bezit. Hij bleef echter te Leuven. Viermaal werd hij als rector magnificus aan het hoofd der universiteit geplaatst (1657, 1660, 1662, 1667). Toen hij 31 Aug. 1662 gekozen was, stond hij dadelijk voor een groote moeilijkheid. Te voren reeds had de internuntius van den paus zich in een brief beklaagd over het verspreiden der leer van Descartes aan de universiteit. Toen hij gehoord had, dat niettegenstaande zijne waarschuwing eenige stellingen van Descartes zouden verdedigd worden, schreef hij opnieuw aan den rector magnificus (27 Aug. 1662). De nieuwe rector Nic. Meys riep de faculteit der filosofie bijeen om de stellingen te onderzoeken, wat ten gevolge had, dat verschillende veroordeeld werden. 13 Juli 1669 verliet Nic. Meys de Valk om als president het College van Savoie te besturen. Tezamen met professor Fransc. van Vianen deed hij al het mogelijke om de gelden bijeen te krijgen voor de stichting van het College van den H. Geest, 1657. Bij testament liet hij een beurzenstichting na, die nog bestaat doch met andere is samengesmolten. Nic. Meys overleed op den tweeden Paaschdag, 27 Maart. Zie: Vernulaeus, Academia Lov. (Lov. 1867) 16, 70; Analectes hist. eccl. XIII (1376), 309; XVIII (1882) 193, XXI (1888) 22, 92, 101, 158, 159, 271, 276, XXVI (1896) 367; de Theux, Chap. de St. Lambert III, 315; G. Monchamp, Hist. du cartésianisme en Belgique (Brux. 1896) 355-368. Fruytier |
|