van Oranje leidden tot de turksche hulp in den opstand tegen Spanje. In Portugal behoorde zij tot de schijnchristenen (marranos), die door inquisitievrees het katholicisme moesten huichelen. Zij huwde in Portugal met haar geloofsgenoot Francisco Mendes Nasi, maar na zijn dood hield zij het voor de Inquisitie niet langer uit, week met haar dochter Reyna uit naar Vlaanderen en werd in 1536 in Antwerpen lid der geheimzinnige marranenkolonie aldaar, die uiterlijk katholiek moest blijven voor de Inquisitie, die echter aldaar minder streng was. Het huis Mendes-Nasi was enorm rijk en dreef groote bankzaken. In Antwerpen was haar zwager Diogo Mendes hoofd van het filiaal van het lissabonsche bankiershuis, dat nu geheel naar de Zuidelijke Nederlanden werd overgebracht. Ondanks de groote achting, die zij in de Nederlanden genoot, beviel haar het antwerpsche leven bitter slecht. Het huichelkarakter dat deze marranenkolonie moest dragen met het katholieke masker hinderde haar steeds meer. Reeds had zij alle maatregelen getroffen om de Nederlanden te verlaten en een oord op te zoeken, waar zij openlijk als Jodin kon leven, toen haar zwager Diogo, die haar jongere zuster had gehuwd, omstr. 1545 plotseling stierf. Zij moest nu als het hoofd van de bank optreden en de veelomvattende bezittingen der onmetelijk rijke familie alleen beheeren. Het viel haar zwaar, vooral nog, wijl een gedeelte onder het mom der katholieke godsdienstbelangen, die zij, de marraansche, moest voorstaan, was afgedwongen of wel, feitelijk geconfisceerd. Zoo was Gracia gedwongen in deze troebele jaren in Antwerpen te blijven en het was niet voor 1549, dat zij met haar dochter naar haar zuster te Venetië kon vertrekken. Nieuwe moeilijkheden had zij hier. Haar zuster wierp begeerige blikken op haar groot vermogen, waarop zij nu gedeeltelijk aanspraak maakte. Dit lukte haar niet, waarop zij haar zuster aanklaagde als geheime
Jodin. Doña Gracia's vermogen werd nu geconfisceerd en ook het fransche Hof vond hierin een welkome gelegenheid de groote schulden aan het huis Mendes-Nasi niet te voldoen. Gracia werd nu in Venetië gevangen gezet. Haar neven, in 't bijzonder Jean Miques alias Joseph Nasi, sprongen nu voor hun tante in de bres. Zij appelleerden bij sultan Soleiman, meldden hem de berooving der weduwe en het verhinderen van haar vertrek naar Turkije door haar gevangenneming. Een turksche ambassadeur haalde haar nu op last van den Sultan af en gaf haar vrijgeleide tot Constantinopel, waar zij openlijk Jodin werd en verder haar dagen rustig kon slijten. De Porte eischte nu van Venetië en Frankrijk haar gelden op, die zij terugkreeg. Haar invloed bewerkte ook dat de Sultan paus Paulus IV tot het staken van de fanatieke vervolging der portugeesche marranen maande. Zij wijdde zich nu geheel aan de weldadigheid en trachtte overal het lijden der ongelukkige marranen te verzachten. Vooral in de Nederlanden deed zij veel goed, doch door geheel Europa trachtte zij hun leed te verzachten. De Joden eerden haar als een prinses. ‘Wie het durft ondernemen het edele werk en de zeldzame deugden van Doña Gracia op te sommen, moet daarvoor boekdeelen vol schrijven’, zegt een 16de eeuwsch joodsch schrijver (Aboab, Nomologia, p. 304); in deze jammertijden was zij ‘het hart van haar volk’, zegt een ander joodsch tijdgenoot. Haar dochter Reyna huwde met haar neef don Joseph Nasi en werd aldus hertogin van Naxos; ook zij deed veel voor haar geloofsgenooten o.a. door het oprichten van een hebreeuwsche drukkerij te Constantinopel. Doña Gracia ver-