[Meekren, Job van]
MEEKREN (Job van) of van Meeckeren, waarschijnlijk geb. te Amsterdam in 1611, ald. overl. 6 Dec. 1666. Hij leerde het chirurgijnsvak te Amst., alwaar hij den 19den April 1635 zijn proef heeft gedaan voor den ‘proeff-meester en de overluyden van het chirurgijnsgilde’. Kort daarop (23 Oct.) trad hij in het huwelijk met Lijsbetje Michgiels of Michiels. Hij woonde toen op de Prinsegracht. Zooals de meeste toenmalige chirurgijns moet van M. van eenvoudige afkomst zijn geweest en de eerste opleiding liet wel wat te wenschen over. Te meer is het dus in hem te prijzen, dat hij later door ijverige studie zijn kennis heeft weten te vermeerderen, zoodat hij in het door hem nagelaten geschrift Heel- en Geneeskonstige Aanmerkingen (1668, duitsche vert. in 1675 te Neurenberg, lat. in 1682 te Amst.) zich een wel belezen man toont, thuis zoowel in de oudere als in de nieuwere literatuur. Zijn tijdgenooten, onder wie Tulp, roemen hem als een ijverig en kundig chirurgijn. Met tal van bekende geneeskundigen uit zijn tijd was hij bevriend o.a. met Johannes van Horne, Willem Piso, P. Barbette, Frans de la Boë Sylvius. De overheid van zijn woonplaats benoemde hem in verscheidene ambten. Bij een vrouw vond hij ‘twee ten naesten by ronde steentjes’ in de pijnappelklier (hersenzand). Hij beschrijft onder den naam van ‘milde waterzucht’ een kyste in de milt. Bij amputaties van de ledematen maakte hij van kunstmatige bloedeloosheid gebruik. Bij de beklemde breuk beval hij in navolging van Pygraeus de buiksnede aan; dat hij haar ook heeft uitgevoerd blijkt niet. Het ganglion genas hij door vermorzeling. Voor de punctie van het hypopyon gaf hij een eigen ‘werktuig’ aan. Daarentegen bestreed hij de mogelijkheid van een uitzakking van de baarmoeder. Tal van waarnemingen van merkwaardige ziektegevallen zijn in
zijn boek te vinden, dat opmerkelijk vrij is van bijgeloof.
Zie: E.D. Baumann in Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1923 (1e helft no. 5).
Baumann