[Marnef, Petrus]
MARNEF (Petrus) of Petrus Leydensis, generaal der Karthuizerorde, geb. te Leiden vóór 1485 en gestorven in de Grande Chartreuse bij Grenoble 6 Mei 1546. Hij was eerst regulier kanunnik in het Augustijnenklooster te Cysoing in het bisdom Doornik. Verlangend naar een leven van gebed, afzondering en versterving, ontving hij van zijn geestelijke overheid vergunning om over te gaan naar de orde van S. Bruno. Nij nam het Karthuizerhabijt aan in de Chartreuse de Notre-Dame des Prés bij Montreuil-sur-Mer. Hoezeer het hem ernst was om den harden Karthuizerregel na te leven, kan worden opgemaakt uit de woorden ‘vir rigidae observantiae sitientissimus’, waarmede hij wordt beschreven. Van 1512 tot 1540 stond Marnef aan het hoofd der Chartreuse ‘Val du saint Esprit’ te Gosnay ten Z.W. van Béthune. Het monasticon der Karthuizerorde verhaalt ons een geval van zijn edelmoedigheid tegenover de vijanden van dit klooster. Tevens bestuurde hij gedurende 26 jaren (1514-1540) als visitator de ordesprovincie Picardië.
Zijn deugd en wijsheid hadden inmiddels zoozeer de aandacht getrokken, dat men hem, toen in Juli 1540 de generaal der Karthuizers, Joannes Guilhard, was overleden, in hetzelfde jaar tot diens opvolger koos. In deze hoedanigheid was hij prior der Grande Chartreuse, welke ook zijn residentie werd. Hetgeen uit zijn bestuursperiode bijzondere vermelding verdient, is wel het tot stand komen van een geestelijken band tusschen de Karthuizerorde en den H. Ignatius van Loyola en diens Societeit van Jezus. Het desbetreffende diploma, gedateerd 1544, vindt men afgedrukt bij Molin, I p. 228. Daar wordt ook een voorbeeld aangehaald van den rechtvaardigheidszin des generaals.
Men verwarre hem niet met een anderen Petrus Leydensis, n.l. den bekenden keulschen Karthuizerprior Blommevenna, die in 1536 overleed (II, kol. 185).
Marnef was de 38ste generaal der Karthuizerorde, welke in zijn tijd ruim twee honderd kloosters telde. Hij was een van de twee Noord-Nederlanders, die in den loop der eeuwen het prioraat der Grande Chartreuse hebben bekleed. Hij werd begraven in de Grande Chartreuse. Tot zijn opvolger koos men in 1546 Joannes Volon.
Zie: Raissius, Origines Cartusiarum Belgi (Duaci 1632) 9; le Vasseur, Ephemerides Ordinis Cartusiensis I (Monstrolii 1890) 581; D. Nicolai Molin, Historia Cartusiana III (Tornaci 1906) 66-69; Bijdr. en Meded. v.h. Hist. Gen. gev. te Utrecht 9de deel (1886) 265; La Grande Chartreuse, par un Chartreux, 6me éd. (Lyon 1898) 434; Morotius, Theatrum chron. sacri Cartus. ord. (Taurini 1681) 29; Maisons de l'ordre des Chartreux (Monasticon) II (Parkminster 1916) 161, 165; H.J.J. Scholtens, Een Boek over Karthuizers (Roermond 1924), passim.
Scholtens