in het Lange Voorhout, voorzien van kostbare geschilderde zaalstukken en gobelins, welk pand hij tot zijn dood op 15 Januari 1751 in bezit bleef houden. Hij bezat ook in 1746 een huis en erve in het Nieuwe Voorhout, eveneens een huis op de Nieuwegracht bij de Plompetorengracht te Utrecht en woonde op het laatst van zijn leven te Amsterdam. Zijn eerste gade ligt op de portug. begraafplaats te Ouderkerk onder een marmeren zerk, met haar Nuneswapen versierd, begraven. In 1720 werd de utrechtsche ‘Geoctroyeerde Provinciale Compagnie’ opgericht, in den bekenden Actiënhandeltijd. Men had ook Joden van noode, doch die mochten in de stad niet komen en in de provincie hun godsdienst niet belijden. De portugeesche Joden kregen nu der Staten hooge protectie; zij teekenden flink in en Machado werd hoofdbewindhebber. Evenals zijn medebewindhebbers de Compagnie bestolen hebben, als hij op sabbath en feestdagen niet verscheen, zoo hebben zij ook hem persoonlijk te kort gedaan in zijn salaris. ‘Hij stak’, aldus van Noorle Jansen, ‘in integriteit intusschen gunstig af bij zijn christelijke collega's’. In velerlei spotschriften uit dien tijd wordt op Machado gescholden, die als joodsch directeur een geschikt object was voor de teleurgestelde actiënhouders, een spot, waarvan de waarde volgens prof. Vissering ‘niet veel beter dan die van een uithangbord is’. Jacob Chiskia de Machado is een der meest op den voorgrond tredende figuren der nederlandsche Joden in de eerste helft der 18de eeuw.
Zie: Jac. Zwarts, Portugeesche Joden in de Vechtstreek (Utrecht 1920) 8 v.; De Statenresolutiën van Utrecht 1720 en volgende jaren (Rijks Archief Utr.); Jaarboekje Die Haghe (1897) 134; D.S. van Zuiden, Hoogduitsche Joden te 's Gravenhage (den Haag 1913); Jewish Encyclopaedia VIII, 245; A. Ising, Haagsche schetsen, 3de Bundel (den Haag 1887), 279.
Zwarts