[Luzatto, Mozes Chajiem]
LUZATTO (Mozes Chajiem), geb. te Padua 1707, overl. te Akro (Palestina) 6 Mei 1747, gesproten uit een aanzienlijk portugeeche familie, was zoowel in de joodsche als klassieke wetenschappen degelijk onderlegd. Vooral de hebreeuwsche taal had zijn belangstelling; hij schiep haar om door zijn dichterlijke gave en bracht de renaissance in de oude bijbeltaal. Nog geen 18 jaar oud schreef hij een verhandeling over hebreeuwsche dichtkunst en rythme, en nog vóór zijn 20ste jaar verscheen zijn uitgave der Psalmen in dichtvorm, welker poëzie als meesterstukken van klassieke schoonheid gelden en het meest van hem bekend zijn. Hij begaf zich hierna op het mystieke gebied der Kabala, vervaardigde reeds op 23-jarigen leeftijd een soortgelijk werk als de Zohar, en werd weldra als wonderdoener bekend. Het venetiaansche rabbinaat wist hem in 1730 echter plechtig te doen beloven zijn mystieke bespiegelingen te laten varen. In een polemiek nam hij het voor de Kabala weder op, zoodat het verontwaardigde rabbinaat den ban over hem uitsprak. Arm en gebrekkig kwam hij in 1734 te Amsterdam aan. De portugeesche gemeente aldaar ontving hem met groote eer en het aanzienlijke huis van den schatrijken Mozes de Chaves stond gastvrij voor hem open. De gemeente bood hem een salaris aan, doch Luzatto onderhield zich en zijn gezin door (buiten het les geven aan Jacob de Chaves, den zoon van Mozes) ook glazen en diamanten te slijpen. Onafhankelijk geworden, liet hij zelfs zijn vrouw, zoon en ouders, die eveneens onder den ban hadden te lijden, overkomen, doch het prozaïsche leven verveelde hem snel. De Kabala met haar extase trok hem aan; zijn briefwisseling met zijn italiaansche leerlingen begon weder, en hij wekte hen op, deze schoone studie niet te laten varen. Het rabbinaat te Venetië maakte hieraan spoedig een eind en hernieuwde den ban. Ook de amsterdamsche opperrabbijn, de beroemde Eleazar ben Samuel Brody, die herhalingen der
Sabbatai-Tsewic-uitspattingen duchtte, sprak den ban over Luzatto uit. Toen hij nu na tien jaren in Amsterdam onmogelijk werd, vertrok hij naar Palestina, waar hij drie jaar later door de pest werd weggerukt. Hij werd naast den vrijheidsheld R. Akiba te Tiberias begraven. Zijn tegenstanders erkenden zijn groote kennis en karaktergrootheid.
In Amsterdam schreef hij: Meschillath Jeschariem (Amsterdam 1740), een overzicht van zedekundige religieuze beschouwingen in populairen vorm; dan volgde een methodische verhandeling over den-Talmoed Derech Teboenoth (1743); voorts kleinere onderwerpen van dezen aard: Maamar Haikariem; Maamar al ha- Aggadoth; Derech Chochmah en Maamar ha Chochmah (Amst. 1743).
Toen zijn leerling Jacob de Chaves, die des zomers de fraaie buitenplaats ‘Doornburgh’ te Nieuw Maarsseveen bewoonde, in het huwelijk