wen vorm van een schip en maakte vele plans en modellen van schepen. Hij las werken over geografie, godsdienstgeschiedenis, wijsbegeerte en vrijmetselarij. Trotsch op zijn vrijdenken stevende hij stoutmoedig het onbekende te gemoet. De gevluchte saksische boekbinder Ernst Stadermann, die revolutionnaire gevoelens had en vele talen kende, oefende invloed op hem uit. Hij schreef allerlei onuitgegeven traktaten van wijsgeerigen en maçonnieken inhoud, waarin hij te keer ging tegen kerk en wetenschap. Gedreven door frieschen stamtrots en door een vurig chauvinisme studeerde hij in de oude friesche wetten en de noorsche talen. Zijn droomen wilde hij vastleggen in een document, dat men een frieschen bijbel zou kunnen noemen. Zoo werd hij de schrijver van het Oera- Lindaboek, geschreven in z.g. juulschrift. Hij vormde 33 letters uit het zesspakig rad of zonnewiel en stelde het boek op in den vorm van een dagboek. De eerste 80 bladzijden kwamen op naam van Adela, vrouw van Apol Oera Linda, zeekoning en graaf van Oost-Flieland en de Lindaboorden. Het vervolg op den naam van haar zoon Adelbrost Oera Linda. Dan volgen de ‘mémoires’ van
Apollonia en Frethorik Oera Linda. Het handschrift zou, volgens het voorwoord, in handen zijn geraakt van Lika Oera Linda 803 na Chr. en in 1235 uit een grooten watervloed zijn gered. Het manuscript zal omstr. 1854 gereed zijn geweest. Door Eelco Verwjjs werden het Friesch Genootschap en Johan Winkler erin betrokken, maar men beschouwde het reeds spoedig als een mystificatie. Dr. J.G. Ottema, conrector aan het gymnasium te Leeuwarden, daarentegen sloeg geloof aan de echtheid en bracht het ter perse (Oct. 1872). Het bracht de geleerde wereld in rep en roer. William Sandback bezorgde een engelsche vertaling. Het ‘wonderboek’ kwam ter sprake in de Koninklijke Academie van kunsten en wetenschappen. Verschillende vervalschers werden genoemd (Gabbema, F. Haverschmidt, Eelco Verwijs, Jansen). Een stroom van opstellen en brochures houdt tot op dezen dag niet op te vloeien over dit boek. Zelfs het duitsche pangermanisme propageert er zijn denkbeelden mee.
Over de Linden's portret met 2 facsimilés in mijn brochure Frijmitselderij en Oera-Linda-Boek (Snits 1923).
Zie: G. Colmjon, Over het boek van Adela (Leeuw. 1871); J.G. Ottema, Geschiedkundige aanteekeningen en ophelderingen bij Thet Oera Linda Bok (Leeuw . 1873); Jaarverslag van het Friesch Genootschap, 1870-71; J. ten Doornkaat Koolman, Open Brief aan den heer J.G. Ottema (Norden 1873); Verslag omtrent een voorlezing van Dr. A.T. Reitsma in het Fr. Genootschap (Leeuw. Courant, 27 Aug. 1873); A.T. Reitsma in De Noordstar, 9 Nov. 1873; Das Friesische Adelabuch, Beilage zur Allgemeine Zeitung, 19 Oct. 1873; Göttingsche gelehrte Anzeigen (28 Jan. 1874); J.G. Ottema, De Koninklijke Akademie en het Oera Linda Boek (Leeuw. 1874); Vitringa, Naar aanleiding van Thet Oera Linda Boek, Hist.-Schetsen met eenige in- en uitvallen (Deventer 1874); L.F. Over de Linden, Open Brief aan de Kon. Academie van Wetenschappen, 20 April 1874; Verslag der vergadering van het Selskip for Fryske Tael- en Skriftekennisse op 13 Juni 1874 [Leeuw. Cour. 19 Juni 1874); H. Otto, Historische Skizzen auf Grundlage von Thet Oera Linda Boek (Norden 1875); P. Leendertz, Het Oera Linda Bok in De Navorscher (1875), bl. 585; J. Beckering Vinckers, De onechtheid van het O.L.B. aangetoond uit de wartaal, waarin het is geschreven (Haarlem 1876);