het reservoir toegelaten. Was het reservoir op deze wijze geledigd, dan werden de straatleidingen met het reservoir in open verbinding gebracht. De manipulaties voor het ledigen der reservoirs geschiedde volgens rooster en tijd-indeeling; om luchtledig in het reservoir tot stand te brengen, moesten eerst de daarop uitmondende leidingen afgesloten worden.
Ook in het buitenland werd door Liernur, nadat hij octrooi voor zijne uitvindingen genomen had, propaganda gemaakt. Het departement van Oorlog in Oostenrijk droeg hem den pneumatischen afvoer op van de Ferdinandskazernes te Praag, bewoond door 8000 à 10.000 soldaten. Ook voor het centraalstation te Keulen en een ziekenhuis te Hanau werd het stelsel ingevoerd, tewijl de raad van Frankfort aan de Main in Nov. 1870 het besluit nam, er eene proef mede te nemen.
De groote fout van het Liernutstelsel is, dat het zich slechts bekreunt om de faecaliën, terwijl het menagewater, badwater, waschwater, fabriekswater (het laatste in vele steden een groot veelvoud van alle andere), die b.v. te Amsterdam te zamen ongeveer 40 maal den inhoud van de faecaliën hebben (150 tegen 3½ liter per persoon per etmaal), op de oude wijze moeten wegvloeien en zoo den grond blijven verontreinigen. Omstreeks 1870 meenden de deskundigen nog, dat het alleen (althans in hoofdzaak) de faecaliën zijn, die den bodem verontreinigen, in werkelijkheid gaan de overige stoffen evenzeer, zij het ook minder snel, tot rotting over. Het behandelen dier stoffen op de wijze, die Liernur voor de faeces toepaste, werd veel te kostbaar en het tot vaste stof uitdampen daarvan is ondoenlijk, evenzeer als het door buizen vervoeren, gelijk hij voorstelde, van die stoffen naar verafgelegen zandgronden. Op 30 Jan. 1902 besloot de raad van Amsterdam zijn besluit van 31 Dec. 1879 in te trekken en over te gaan tot een stelsel van afvoer van faecaliën en huishoudwater gezamenlijk.
In 1872 vestigde Liernur zich te Frankfort aan den Main, in 1881 te Berlijn. Hij richtte daar het Internationales hygienisch-technisches Institut für Städte-Entwässerung op en gaf een tijdschrift, getiteld Archiv für rationelle Städte-Entwässerung, vooral aan zijn stelsel gewijd, uit. In vele groote steden van Duitschland heeft men proeven met zijn stelsel genomen, maar men heeft daar ook op den duur de intrinsieke fouten, die er aan kleven, ingezien, zoodat het succes uitbleef. Tot enkele maanden voor zijn overlijden is door Liernur steeds eene groote bedrijvigheid ontwikkeld, hetgeen nog zooveel te merkwaardiger is daar zijn lichaamstoestand hem ten zeerste in zijne bewegingen belemmerde, staan was hem onmogelijk, loopen zeer moeilijk, stilzitten zelfs lastig. De beide laatste jaren van zijn leven bracht hij bijna altijd op het ziekbed door.
Hij huwde in 1853 T. Fresenius, overl. in 1879 en in 1884 C. Lochner, die hem overleefde. Bij de eerste had hij twee zonen en twee dochters, bij de laatste een zoon. Na den dood van zijn compagnon de Bruyn Kops op 12 Aug. 1885 nam hij zijne zonen William en Francis, die reeds in zijne zaken werkzaam waren, in zijne firma op, en na het overlijden van Liernur zetten dezen de zaken voort te Parijs. De tweede zoon Francis, die het meest op hem geleek, overleed 21 Juli 1913.
Reeds in Amerika schreef hij: Railway speed indicator and register, met platen (Mobile 1858); Beschrijving van geoctroyeerde gesplitste spoorwegstaven in Notulen Koninklijk instituut van ingenieurs 1857-1858, blz. 129.