[Leefdael, Ludovicus Ernestus baron van]
LEEFDAEL (Ludovicus Ernestus baron van), geb. te St. Oedenrode, gedoopt aldaar 19 Jan. 1694, overl. te Leuven 24 Febr. 1765, zoon van Rogerius van L. en van Lutgardie Elisabeth van der Eem, beide van aanzienlijk geslacht, ontving een godsdienstige en degelijke opvoeding. Na de studie der humaniora koos hij de militaire loopbaan onder de leiding van zijn oom, legeraanvoerder der Staten-generaal. 1718 zeide hij vaarwel aan den krijgsdienst en besloot het kloosterleven te omhelzen in de adellijke abdij St. Gertrudis te Leuven, waar zijn oudoom Maximiliaan van Leefdael het bestuur gevoerd had. 1719 werden de kloosterbeloften door hem afgelegd, daarna voltooide hij de theologische studie en werd priester omstreeks 1725. Na eerst als supprior werkzaam te zijn geweest, stond hij sinds 1731 als prior zijn abt bij in het bestuur van het klooster. Toen de abt Guil. de Herzelles 1742 tot bisschop van Antwerpen was benoemd, werd van Leefdael met algemeene stemmen tot abt gekozen, 3 Juli 1743 en door keizerin Maria Theresia 3 Aug. benoemd. De aartsbisschop van Mechelen diende hem 30 Sept. 1743 de abtswijding toe. Van Leefdael wordt geprezen om zijn rijp oordeel, zijn praktisch verstand en zijn ijver voor het recht, als iemand die het hart op de rechte plaats droeg en niettegenstaande zijne begaafdheid zeer bescheiden was. 1755 werd hij tot conservator benoemd der leuvensche universiteit en 1756 afgevaardigd naar de Staten van Brabant, waar hij gedurende zes jaren zitting had. 16 Febr. 1765 werd hij met algeheele lamheid geslagen, waarvan hij reeds eenigen tijd de voorteekens gevoeld had en overleed acht dagen later zacht en rustig te Brugge.
De kanunnik van St. Donaas, Frederik Philips van Leefdael, geb. 1694 te St. Oedenrode, was wel een bloedverwant, doch geen broeder van den abt.
Zie: Taxandria III, 211; Analectes hist. eccl. Belg. XXIX (1901), 111; Jacobs, L' Abbaye noble de St. Gertrude (Louv. 1880).
Fruytier