[Kommers, Adriaan]
KOMMERS (Adriaan), geb. te Raamsdonk 25 Apr. 1786, overl. te Bergen op Zoom 28 Oct. 1854, was de zoon van P. Kommers, bouwkundige, en werd in hetzelfde vak opgeleid. Hij is een der weinigen van eene vroegere generatie omtrent wien in de jeugd van schrijver dezes nog verhalen, niet ten zijnen voordeele, de ronde deden.
Hij deed in 1805 examen voor landmeter en was dit nog in 1816, doch was van 1808 tot 1812 bij den waterstaat als landmeter gedetacheerd. In laatstgenoemd jaar keerde hij terug tot het kadaster. Hij ging in 1816 bij den inspecteur-generaal van den waterstaat J. Blanken (I, kol. 357) solliciteeren naar eene betrekking in dat vak. Of hij aan Blanken heeft medegedeeld, dat hij ingenieur-verificateur van het kadaster was, kan niet bewezen worden, maar zeker is het, dat Blanken hem bij de 7e organisatie van den waterstaat voor ingenieur 1e klasse voordroeg omdat hij ingenieur-verificateur van het kadaster was. Hij werd bij Kon. besl. van 25 Dec. 1816 met ingang van 1 Jan. 1817 tot ingenieur 1e klasse benoemd, en te Haarlem belast met den dienst in het zuidelijk arrondissement van Noord-Holland. Van hem wordt verhaald, dat hij, voor den dienst op het eiland Urk komend, geregeld na gebruik van een déjeuner, hem door den aannemer geleverd, het servies in zijn koffer pakte; de aannemer zal zich hiervoor wel schadeloos hebben gesteld.
Toen in 1822 op aandrang der Belgen voor een aantal (waaronder alle belgische) provinciën afzonderlijke Rijks- en provinciale diensten werden ingesteld, werd de provinciale dienst in Noord-Holland ter standplaats Haarlem met ingang van 1 Juli van dat jaar aan Kommers opgedragen. Daar de provincie Noord-Holland nagenoeg geene werken onder haar beheer had, was dit een zeer eenvoudige dienst. Bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1836 werd hij met ingang van 1 Juli d.a.v. benoemd tot hoofdingenieur 2e klasse en belast met de provincie Drente, ter standplaats Assen. Hij moest daar tegelijk den dienst van ingenieur waarnemen. Dit duurde tot 1 Sept. 1842, toen de ingenieur J. Strootman (IV kol. 1281) hem werd toegevoegd. Toen deze naar Zeeland verplaatst werd, verzocht Kommers, dat zijn schoonzoon, de ingenieur J.A. van Dorth, te Assen als ingenieur geplaatst zou worden. Dit geschiedde met ingang van 1 Dec. 1845. Deze beide heeren deden een zeer groot gedeelte van het jaar reizen door Drente. Dit in verband met hetgeen gezegd werd, dat zij wel eens reizen declareerden, die niet gedaan waren en zelfs eens in eene maand met 30 dagen 31 dagen reizen declareerden (het reistarief was toen zeer voordeelig voor de ambtenaren), was oorzaak, dat bij de 9e organisatie van den waterstaat zoowel Kommers als van Dorth bij Koninklijk Besluit van 9 Febr. 1849 met ingang van 1 Apr. d.a.v. eervol ontslagen werd.
Eene bijzonderheid, om welke veel gelachen is, was, dat, toen Kommers in 1843 bij gelegenheid van een bezoek van koning Willem II aan Assen tot ridder van den nederlandschen leeuw benoemd was, in de Staatscourant vermeld werd, dat hij ridder der nederlandsche Willemsorde was geworden; daar hij bijzonder corpulent was, kon men zich hem niet als krijgsheld denken.
Kommers schreef: De ontworpene Kanalisatie