[Koenerding, Johannes of Jan (1)]
KOENERDING (Johannes of Jan) (1), geb. waarschijnlijk te Gronau in het graafschap Steinfurt omstr. 1632, begraven te Amsterdam 15 Dec. 1705. Hij schreef zijn naam ook Conerding, Koenderding, Koenerdingh; zijn vader was de zwammerdamsche predikant Johannes Andreas K. (zie beneden). Op het eind van 1650 vinden wij hem te Amsterdam, ten huize van den chirurgijn Isaack Lambertse Barrevelt ‘achter de Zuyder kerck op de Breestraet’, waarheen zijn broeder Georgius (zie boven) zijn brieven adresseerde. Vermoedelijk was Johan bij dezen heelmeester in de leer. 22 Oct. 1653 deed hij zijn proef en werd hij in het amsterdamsche chirurgijnsgilde opgenomen, waarvan hij tusschen de jaren 1664 en 1696 vijf maal overman is geweest. Als zoodanig is hij met zijn medebestuursleden van het jaar 1679-80 geportretteerd door Nicolaes Maes (Rijksmuseum). Gedurende de winters 1669-70 tot 1671-72 behoorde hij tot de regenten van den schouwburg; van 1687 tot 1688 waren hij en David Lingelbach de laatste huurders van den schouwburg.
Als dichter trad Koenerding in 1658 op met een bundeltje, getiteld: Landt-Levens-Lof, aen Jufvrouw Petronelle Kats door J.K. Met eenige Byveersen, van verscheyde Poëten (Amst. 1658). Vooral van belang zijn daarin de ‘byveersen’, blijkbaar bijdragen in K.'s album amicorum door verschillende vermaarde letterkundigen, waaraan zijn antwoorden en soms geheele berijmde gedachtenwisselingen zijn toegevoegd; inzonderheid een gedichtje van Vondel gaf aanleiding tot een uitgebreiden twist. Voorts komen gedichten van zijn hand voor in: Apollos Harp (Amst. 1658) en in Bloemkrans van Verscheiden Gedichten (Amst. 1659). Vermoedelijk in 1660 gaf hij afzonderlijk uit: Onverwachte val van Carolus Gustavus. Der Sweeden Gotten en Wenden Coningh. z. pl. en j. (Pamfl. Knuttel no. 8284). In handschrift is bewaard zijn gedicht in het album amicorum van Joan Blasius (Univ.-Bibl. Amsterd.), gedateerd 3 Juni 1663 (zie Het Boek 1923 blz. 126).
Voor den amsterdamschen schouwburg bewerkte K. twee blijeindende spelen: Amalazonte (1667) en De mildadige minnaer en kuische slavin (1668), vermoedelijk beide naar fransche voorbeelden; hij was een medestander van Blasius in diens strijd tegen Nil Volentibus Arduum.
Koenerding ondertrouwde 3 Oct. 1659 ‘oud 27 jaer’ te Amsterdam met Maria Jurriaens Uttermarck. Indien hij bedoeld is met Johannes Kennerdinck, die 3 Sept. 1671 voor het eerst deelnam aan het H. Avondmaal in de kerk der Remonstranten te Amsterdam, zou hieruit blijken dat hij zich langen tijd ver had gehouden van het kerkelijk leven, hetgeen met het oog op den inhoud van zijn dichtwerk allerminst onwaarschijnlijk kan heeten. De lijst in het archief der remonstr. kerk die deze aanteekening bevat geeft daarbij als zijn adres op ‘tot de glasemaker Piron’. Hij zal toen weduwnaar zijn geweest en ondertrouwde 8 Nov. 1672 ten tweeden male met Anna Eggertsz van Wasse, weduwe van Ds.