[Klijnsma, Sent Foppes]
KLIJNSMA (Sent Foppes) krijgskundig ingenieur, geb. 7 Nov. 1790 te Wolvega, ald. overl. 7 Mrt. 1874, zoon van den maire en schout van zijn geboorteplaats, had reeds als knaap aanleg en lust voor de mathematische wetenschap, waarbij hij een verdienstelijk leidsman vond in Mr. Meinardus Siderius, curator der franeker hoogeschool. Zijn studie te Franeker was nog niet voltooid, toen hij zijn diensten ten bate van het vaderland aanbood aan generaal Kraijenhoff. Febr. 1814 kreeg hij de benoeming tot 2en luitenant bij het bataillon pontonniers, dat te Dordrecht werd opgericht en naar Maastricht vertrok. Hij maakte 18 Juni 1815 mee den weg van Waterloo naar Brussel in orde voor het vervoer der duizenden gekwetsten. Te Namen was hij 4 jaar werkzaam aan het maken der vestingwerken. In 1819 werd hem te Maastricht het onderwijs in de wiskunde en vestingbouw voor de kadetten opgedragen. In dienst van den staf der genie bevorderde hij in 1822 de herstelling van het fort St. Pieter. In 1827 werd hij aan de algemeene directie der genie te 's Gravenhage toegevoegd. Met de brigade ingenieurs woonde hij in 1831 den veldtocht in België en de gevechten bij Hasselt, Boutersem en Leuven bij, en was hem de ontmanteling der eerstgenoemde vesting opgedragen. Verder bracht hij tot stand de inundatielinie Bergen-op-Zoom-Grave. De koning erkende zijn verdiensten door hem in 1842 te benoemen tot ridder van de Militaire Willemsorde.
Hij schreef: Handleiding tot de mineurkunst en sappeurkunst, die in 1842 en 43 op last van het departement van oorlog werden uitgegeven. Na zijn pensioneering in 1853 vestigde hij zich op de oude Lycklama-Stins te Wolvega, vroeger bewoond door zijn vriend Siderius en in 1840 door hem gekocht en later vergroot. De rust maakte hem niet werkeloos. Hij gaf in het licht: Geschiedkundige herinneringen aangaande de voormalige vestingen Steenwijk, Kuinre en Blokzijl (Meppel 1853); Geschiedkundige herinneringen uit de voormalige grietenijen Oosten Weststellingwerf, hoofdzakelijk aangaande het geslacht der van Harens (Meppel 1861). Hij schreef een levensbericht van den generaal-majoor M. Witsenborg en vertaalde een Proeve over de uitzettende kracht van het buskruit in mijnovens (Breda 1855). Voor de Nederl. Volksbibliotheek bewerkte hij een Handleiding tot de burgerlijke mineurkunst en een over het IJzer, zijne smelting en bewerking. Maar vooral werkte hij ijverig aan het verzamelen van levensberichten van wis-, natuur- en sterrekundigen van alle tijden en volken. In 1861 gaf hij daarvan in een Biografisch Woordenboek het 1ste gedeelte uit, maar wegens te gering debiet kon deze uitgave niet worden voortgezet. Hij