[Kempis, Johannes a]
KEMPIS (Johannes a) of Johan Hemerken van Kempen, geboren in 1365 en overleden 4 November 1432 in het vrouwenklooster Bethanië bij Arnhem, was de oudere en eenige broeder van Thomas a Kempis. Een leerling zijnde van Gerrit de Groote en Florens Radewijns, hielp hij mede aan den bouw van het klooster te Windesheim en behoorde tot de eerste zes broeders, die daar 17 Oct. 1387 ingekleed en geprofest werden. Hij had toen den rang van diaken. Johannes a Kempis heeft groote liefde voor letterkundigen arbeid aan den dag gelegd en is herhaaldelijk uitgezonden tot het inrichten van nieuwe kloosters. Wat het eerste betreft, hij schreef een goede hand, was evenals Hendrik Mande (V, kol. 336 volg.) een uitnemend ‘verluchter’ van voor de bibliotheek en het koor geschreven werken en bezat de bijzondere gave van boeken te corrigeeren, met elkaar strijdende lezingen onderling in overeenstemming te brengen. Om zijn scherpzinnigheid werd hij benoemd in de commissie tot redactie der voor den kerkdienst bestemde handleidingen en was daarvan weldra het voornaamste lid; ook had hij zitting in de commissie ter bijeenbrenging van de Constitutiones Windesemenses. Met betrekking tot 's mans werkzaamheid in pas gestichte windesheimsche kloosters zij het volgende medegedeeld: hij was eerst rector te Mariënborn bij Arnhem (stichtingsjaar 1392) en daarna van 1399 tot 1408 prior van Sint- Agnietenberg buiten Zwolle, woonde 21 Jan. 1408 de inkleeding der eerste twaalf zusters te Diepenveen bij, werd met anderen naar Zalt-Bommel gezonden ten einde het nieuw gebouwde convent aan de Sint-Pieterswiel te ‘beginnen’, was omstreeks 1412 rector in het vrouwenklooster Bronope nabij Kampen en vervolgens gedurende zeven jaren prior van het in de buurt van Haarlem gelegen convent Onzer-Vrouwen-Visitatie, bracht weder eenigen tijd te Windesheim door en begaf zich toen naar Bethanië
(vrouwenklooster bij Arnhem), waar hij als rector stierf en begraven werd. De kroniekschrijver Joh. Busch noemt Johannes a Kempis een ‘pilaar van het windesheimsche klooster en kapittel’.
Zie: J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed I (Utr. 1875), 244-248 (opgaaf van bronnen 244 aant. 6); J.C. van Slee, De Kloostervereeniging van Windesheim (Leid. 1874), passim; K.O. Meinsma, Middeleeuwsche bibliotheken (Zutph. 1903), 145 volg., 149, 285 aant. 1; W.J. Kühler, Joh. Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), 13, 68.
Brinkerink