zich te Rotterdam, waar hij vermoedelijk vrienden had en men hem met rust liet. Toen schreef hij nog een Apologie of Gedrongen Onschuld, roerende zijn misduide Hedensdaegse Venus en Minerva (1642). De scriba van den rotterdamschen kerkeraad stelde voor (1 Oct. 1642) om Dr. D. Jonctys van de dordtsche censuur te ontheffen, ‘ten eynde hy van de Religie niet en vervremt, also men verstaet dat hy andersins hem wel ende eerlyck gedraecht’. Men besloot daartoe, maar kreeg nog veel met den dordtschen kerkeraad te stellen; den 8en October 1649 werd Jonctys eindelijk van de censuur ontslagen. Dat hij ondertusschen bij zijn medeburgers in aanzien stond, wordt bewezen door het feit, dat hij in 1648 en 1649 schepen der stad Rotterdam was. In zijn Verhandelingh der Tooversieckten enz. geeft hij blijk van inzichten, die voor zijn tijd opmerkelijk moeten heeten. Eenerzijds geloofde hij weliswaar nog aan heksen, anderzijds bestreed hij de ook nog veel later algemeene meening, dat de emoties der moeder invloed hebben op de vorming van het ongeboren kind. Hierin was hij zelfs Boerhaave vooruit. Hij ijverde voor matiging in het gebruik van den pijnbank en schreef daartoe De pynbank wedersproken en bematigt (1651), een vrije navolging van Tribunal reformatum van Johannes Graevius. Tegelijkertijd publiceerde hij De torturae abusu et necessaria moderatione. Het jaar van zijn sterven is onzeker; in de doodregisters van Rotterdam over de jaren 1651-1666 komt zijn naam niet voor; volgens Krul moet hij in 1666 overleden zijn, naar blijkt uit den titel van het Tooneel der Jalouzijen (a.w. pag. 82), Jonctys' laatste werk. In een lijkdicht wordt hij ‘arts der vrouwen’ genoemd.
Hij schreef: Verhandelingh der Tooversieckten, Geschil van de Schoot- en Steeckvrye, Geschil van de wapen-salve, Paracelsi Vrye- Konst; en Van de krachten des inbeeldinghs. Wt verscheyde latijnsche boecken D. Sennerti vertaelt en byeen geschickt door D. Jonctys (Dordrecht 1638).; Roseliins oochies ontleedt, (1639, een der laatste uitgaven te Sneek 1877); Hedensdaegse Venus en Minerva of twistgesprek tusschen diezelfde (Dordrecht 1641); Apologie of Gedrongen onschuld, roerende zyn misduide hedens-daegse Venus en Minerva (1642); Der Mannen opper-waerdigheyt, beweert tegen de Vrouwelycke Lofredenen van Dr. Joh. van Beverwyck (Rotterdam 1646); De pynbank wedersproken en bematigt (Rotterdam 1651, laatste uitgave Amsterdam 1736); De torturae abusu et necessaria moderatione (1651); Tooneel der Jalouzijen, 2 dln. (Rotterdam 1666, laatste uitgaaf Amsterdam 1699). Sommigen van zijn minnedichtjes staan in de 17e eeuwsche mopsjes of liedeboekjes en zijn geteekend ‘D.J.’ of ‘Syt Jonck’.
Zie: Matthys Balen Jansz., Beschryvinge der Stad Dordrecht (Dordrecht 1667); Th. Nolen, Dr. Daniël Jonctys in Rotterdamsch Jaarboekje 1890 pag. 133 vlg.; J.H.W. Unger, de Regeering van Rotterdam van 1328-1892, (Rotterdam 1892); R. Krul, Dr. Johan van Beverwyck herdacht in Nederl. Tijdschrift voor Geneesk. 1893 dl. 1 pg. 921; dez., Dr. Daniël Jongtys Ewoutsz in de Tijdspiegel 1893, pag. 76 vlg.; voorts de bekende literatuurgeschiedenissen.
Mortreux