Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6

[Joannes]

JOANNES, bisschop van Cork, Corkhagen in lerland, komt voor als wijbisschop van Utrecht 1438-1449. Door van Heussen en Coppens wordt hij onjuist ook bisschop van Carthago genoemd, een gevolg van een verkeerde lezing van een der wijdingsakten. Hierdoor maken zij van een persoon twee verschillende bisschoppen. Of hij slechts titularis was van het bisdom Cork, of dat hij werkelijk dat bisdom bestuurde, doch om een of andere reden zijn bisdom moest verlaten, blijkt niet. Verschillende bisschoppen voerden te gelijk den titel van Corkhagen, zooals men in de lijsten ziet bij Eubel, Hierarchia Catholica II, 153.

Joannes van Corkhagen is slechts bekend uit de bewaard gebleven wijdingsakten. Hij behoorde tot de Benediktijnerorde van Cluny. 21 November 1438 wijdde hij een kapel met drie altaren in het Karthuizerklooster Nieuwe Licht bij Utrecht. 28 Febr. 1441 wijdde hij een altaar in de parochie-

[p. 864]

kerk te Hasselt en 2 April 1442 verleende hij een aflaat aan allen die aldaar eenige der opgesomde goede werken zouden verrichten (Archief aartsbisdom Utrecht XXXIX (1913) 421-422). 4 Maart 1442 wijdde hij te St. Agnietenberg bij Zwolle het kerkhof, de pand, en twee beelden van O. Lieve Vrouw (Chronicon Montis St. Agnetis, Antv. 1621, 95, 96). Het volgende jaar verrichtte hij wijdingen in het klooster Windesheim. Hij klom op den toren, wijdde de klok en verleende een aflaat van 40 dagen aan allen, die driemaal het Wees Gegroet zouden bidden, wanneer zij de klok hoorden luiden (Busch, Chron. Can. reg. Windesem., Antv. 1621, 147-148). 14 Oct. 1446 wijdde bisschop Jan van Korkhagen twee altaren op het doxaal in het Karthuiserklooster bij Utrecht. Nog verrichtte hij de wijding der kapel van St. Nicolaas-convent te Utrecht 1448 (S. Muller, Catalog. stadsarchief Utrecht, Utr. 1913, 148 n^o. 990). 19 Maart 1449 wijdde hij te Heilo de kerk met drie altaren en 31 Maart verrichtte hij eenige wijdingen in het klooster van Sint Maria Magdalena te Amsterdam (Bijdr. bisd. Haarlem XXII, 249).

Zie: Hist. episc. Ultraj. 26; 94, 95; Hist. episc. Haarlem 80; Batavia Sacra I, 223, II, 384; Bijdr. en meded. hist. gen. Utrecht IX (1886), 184, 325, 340; Coppens, Overz. kerkgesch. (2e uitg.) 251; Royaards, Gesch. der christ. kerk, 138; Eubel, Hierarchia Cath. II, 153, 310.

Fruytier