een fraai huis verving, was hij ook advocaat bij het Hof te Leeuwarden en huwde er met de onechte Griet (Margaretha) van Heslinga (gest. 1606), bij wie hij vijf zoons en twee dochters had, o.a. Hero (zie beneden). Hij was lid van het Verbond der Edelen en ook eener deputatie, die 8 Jan. 1567 Aremberg, den stadhouder verzocht, de Hervormden niet te vervolgen of in hun vertrek te belemmeren en geen troepen meer in het gewest te brengen; deze beloofde dit laatste wel, maar Inthiema week toch weldra, als vele Friezen, voor Alva naar Emden. Door den Bloedraad verbannen met verbeurdverklaring zijner goederen, nam hij deel aan ondernemingen der Watergeuzen, o.a. bij den Briel, en diende in 1572 in Friesland onder Joost van Schouwenburg, die hem tot fiscaal bij zijn regeering te Franeker aanstelde, en in Holland onder Lumey, dien hij in 1573 hielp verdedigen tegen diens tegenstanders. Hij nam ook deel in zendingen naar Duitschland en Engeland om hulp. Na Lumey's afzetting ging hij naar Leer in Oostfriesland terug, waar hij tot 1592 raad van graaf Edzard II en graaf Johan was. Later weder als advocaat naar Leeuwarden teruggekeerd, trachtte hij reeds onder Karel V verbeurd verklaarde goederen of schadevergoeding daarvoor terug te krijgen. Hij komt 1604 en 1606 te Leeuwarden voor en gaf nog 1610 een boek uit. Hij was verdienstelijk rechtsgeleerde en schreef ook verzen.
Van hem: Querela Hollandiae ad illustrem ac fortissimum heroem Guilielmum, comitem de Marck, etc., elegiaco carmine conscripta cum commentariis (1576); Carmen de nativitate, sepultura et ressurretione Christi; De arcis Lynganee deditionis causa ejusdemque in posterum evitandae cautela et de consequentia probabili elegia una, cui plura diversorumque generum carmina annectuntur (Gron. 1610). Verder liet hij, behalve misschien eene geschiedenis in hs. van den opstand in diversis provinciis onder prins Willem I, hss. na De malorum Regum gubernatione en Libri tres consiliorum juris (vóór 1592).
Vgl. over hem: Suffr. Petrus, De scriptor. Frisiae, 1454; te Water, Verbond der Edelen II, 22 en IV, 374; Vriemoet, Ath. Fris., 883; de Wal, Oratio de claris fris. juriscons., 23; van Groningen, Watergeuzen, 128, 250, 459; Andreae in Vrije Fries XVII, 81, 103.
Blok