voor eenen Nieuwejaer (Brugge 1664). Almanack voor heden en morgen (Antw. 1665).
In Gemert kwijnde de latijnsche school sinds 1648 door de aanspraken, die de Staten op dit grondgebied der Duitsche Orde maakten, en wegens de geldelijke moeilijkheden, waarin de orde verkeerde. Daardoor was het aantal harer priesters zeer verminderd, en de school in Gemert zonder voldoende leeraren. 24 Sept. 1667 en 28 Dec. 1668 komt de naam van J. Impens voor in het doopregister te Gemert. 20 Dec. 1667 titelt hij zich ‘rector scholarum’ van Gemert. In een brief van 6 Jan. 1667 worden de rector der school en zijn conrector bijzonder geprezen om hun ijver, waardoor de school opnieuw begon te bloeien. Rector Impens had zulk een karig inkomen, dat hij zijn roerende goederen 20 Dec. 1667 moest verpanden. De rector scheen te willen vertrekken, waarop de landcommandeur der Duitsche Orde hem verzocht met de lessen voort te gaan en beloofde te voorzien in de schulden der zwaar belaste school. In een request van 11 Juni 1670 klagen de gemertschen, dat na de ‘aflijvigheyt’ van den geleerden rector de school merkelijk terugging (G.v.d. Elsen, Gesch. der Latijnsche school te Gemert 192, 288).
Sanderus, Chorographia sacra Brab. II, 128, geeft een lijst der gedrukte werken van Joh. Impens, welke hierna volgt. Foppens, Bibl. Belg. II, 985 begaat de vergissing Joannes Impens als Petrus te boeken. Hij verwart hem echter niet met Petrus Impens, den bekenden kroniekschrijver derzelfde orde van het klooster Bethlehem, dien hij ook behandelt. Hierin wordt hij gevolgd door verschillende schrijvers o.a. Aquoy, Het klooster Windesheim II, 253. Ook de Biographie nation. Belg. X, 10, waar men Joannes Impens tevergeefs zoekt, geeft zijn werken op onder den naam Petrus Impens, en wijst er op, dat deze Petrus onderscheiden moet worden van Petrus Impens, den kroniekschrijver, die als kanunnik-regulier van Bethlehem bij Leuven overl. 1523. De lange lijst van de kloosterlingen van St. Maartensdal en het necroloog vermelden geen Petrus Impens, duidelijk wordt van Joannes Impens gezegd ‘typis notissimus’, zoodat de werkjes bij Foppens en Biogr. nat. geenszins aan een Petrus Impens van St. Maartensdal, die aldaar niet bestaan heeft, maar aan Johannes moeten worden toegeschreven. Het naslaan der werkjes, waarvan verschillende in de gentsche Universiteitsbibliotheek, toont duidelijk de vergissing van deze schrijvers.
De titels luiden: Naeniae in obitum Jacobi Boonen Archiep. Mechlieniensis (Lov. 1655); Historia Veteris Testamenti carmine in compendium contractum (Lov. 1656); Historia Novi Testamenti carmine in compendium contractum (Lov. 1658); Oratio panegyrica .... Eugenio Alberto d' Allamontio episc. Ruremundensi cum poemate ad eumdem (Lov. 1661); Exhortatio metrica studiosis ad bonos mores (Lov. 1662); Hymnum hymnorum D. Thomae Aquinatis paraphrasi metrica expositum (Lov. 1662); Ptanctum amantis sub cruce stantis dolorosae virginis Mariae versu illustratum (Lov. 1663); Tragoedia, cui titulus, Anglia utriusque Fortunae ab Henrico VIII usque Carolum II (Lov. 1663).
Fruytier