1718). Hij bracht het oude dorp Malkwerum in kaart en op koper. Daaraan dankt men de uitgave: Het Friesche Doolhoff, het beruchte dorp Molk-warren in Friesland (1718). Zijn meest bekende geschiedwerk is It aade Fryske Terp (1678), dat vier uitgaven beleefde, de laatste van den leeuwarder archivaris J. van Leeuwen 1834. Als almanakschrijver maakte hij naam met zijn Hynlipre sémansalmanak op it 1639 jeer, mekka fen in stirman aen laand, waarin hij proeven gaf van het hindelooper dialect. In 1720 schonk hij nog een staaltje van deze gouwspraak in een preekenbundel van Ds. Daniël Goltzius. Te Dokkum deed hij voor het Friesch aan lexicographische en grammatikale studiën, die hij verzamelde in een handschrift, dat nog altijd op uitgave wacht. Het is in de stadsbibliotheek te Leeuwarden en heet Naamspooringen van het platte Friesch. Evenals Gabbema was hij purist. Een pleidooi voor het goed recht van de gouwspraken in het algemeen en van het Friesch in het bijzonder is zijn boekje Nieuwe taalgronden der Nederduitsche taal (Franeker 1705). Dat hij niet aan den leiband der ‘kerkelijken’ liep, bewees hij door het graveeren van het portret van Balthasar Bekker, dat hij voorzag van een vers (1691), en door het uithangbord boven zijn boekwinkel, waarop aan den eenen kant een bijbel stond en aan den anderen kant een hand met vijf speelkaarten, daaronder de woorden ‘Een Schoone’. Dit gaf niet weinig ergernis, en dit werd er niet beter op, toen hij voor de speelkaarten een biezen matje hing, en een werkje uitgaf, getiteld: Uithangbord van Johannes Hilarides als burger en boekverkooper in de Hoochstraet te Dokkum (1695).
Zie: de Jager, N. Archief voor Ned. Taal, (1855), blz. 397; F. Buitenrust Hettema, Waarom Volkstaal enz. (Amst.) 2 j. bl. 6; J.H. Halbertsma, Hulde aan G. Japiks, dl. II; It Heitelan (1920), opstel van mij.
Wumkes