[Heusden, Thomas van]
HEUSDEN (Thomas van), Huesden, ten onrechte ook Husten, uit Brabant, Benediktijn der abdij St. Maximinus te Trier van de congregatie van Bursfeld, overl. 4 Juli 1514 als abt zijner abdij. Hij was een der talrijke Nederlanders, die veel bijdroegen tot den bloei der duitsche benediktijner abdijen in de 15e en 16e eeuw. Omstreeks 1490 werden in de abdij Echternach (Luxemburg) pogingen gedaan om de vervallen regeltucht te herstellen. Uit de abdij St. Maximinus werden tot dat doel acht monniken gezonden, waaronder Thomas van Heusden, die in Echternach het zware ambt van cellier waarnam tot 22 Juni 1502, toen hij, in zijne abdij te Trier tot abt gekozen, te Rome bevestigd werd. De aartsbisschop van Trier was zeer met deze keuze ingenomen en zorgde, dat de nieuwe abt, 21 Nov. 1502, de bevestiging van den keizer ontving. Met roem voerde hij het bestuur zijner abdij, welke hij door het voltooien der gebouwen, het aanschaffen van kunstige sieraden voor de kerk, het aflossen van schulden, in bloei deed toenemen. Toen keizer Maximiliaan 1512 de abdij bezocht en aldaar het middagmaal gebruikte overtuigde hij zich persoonlijk van het voorbeeldig leven der monniken, die door hun ijver in dienst van God in gansch het land bekend waren. Onder abt Thomas werd de abdij St. Nabor, bisdom Metz, door zijne monniken hervormd. Zijn stadgenoot Godesch. Stewichius vermeldt hem in een zijner werken. Abt Thomas genoot het volle vertrouwen van zijn aartsbisschop Jacobus van Baden, die hem tijdens een afwezigheid van eenige maanden het bestuur van zijn diocees overdroeg. De abt bestuurde op verdienstelijke wijze zijne abdij tot aan zijn dood, geëerd en bemind door allen.
Zie: Casp. Bruschius, Chronologia monast. Germaniae (Sulzbaci 1682) 462; Gallia Christ. XIII, 539; Gab. Bucelinus, Germania Saera (Ulm 1662) II, 231; Stud. und Mittheil. Ben. und Cist. Ord. VIII (1887), 349, XX (1909), 245; Schutjes, Gesch. Bisdom 's Hertogenbosch IV, 574.
Fruytier