[Herxen, Dirk van]
HERXEN (Dirk van), tweede rector van het zwolsche fraterhuis, geb. omstreeks 1381 en overl. 21 Maart 1457. Hij ontleende zijn naam aan de nabij het klooster te Windesheim gelegen buurtschap Herxen, van waar hij vermoedelijk afkomstig was. Zijn vader heette Herman ten of van Noordbergen, zijne moeder Margareta of Griete; beiden waren rijk en aanzienlijk.
Dirk van Herxen ontving zijn wetenschappelijke opvoeding aan de kapittelschool te Deventer. Eerst wilde hij Karthuizer-monnik worden; doch meenende dat hij zóó geen gelegenheid had zielen te winnen voor God, kwam hij spoedig tot andere gedachten en ging Johan Vos van Heusden, den prior van Windesheim en prior superior van de windesheimsche kloostervereeniging, raadplegen. Deze verwees hem naar het in 1396 gestichte fraterhuis te Zwolle (‘Domus clericorum Sancti Gregorii’). Daar werd hij tegen het jaar 1406 opgenomen en tot priester gewijd; daar voltooide hij hetzij zelfstandig hetzij onder leiding van rector Gerard Scadde van Calcar zijn theologische studiën. Toen laatstgenoemde 23 Dec. 1409 gestorven was, werd hij om zijne uitnemende gaven van verstand en hart tot diens opvolger gekozen. Gedurende ruim zeven en veertig jaren, sedert 7 Jan. 1410 tot aan zijnen dood, heeft hij met eere het rectoraat bekleed. Hij was de raadsman en vraagbaak van alle welgezinden binnen en buiten de stad, na Johan Vos (overl. in 1424) bovendien het aangewezen hoofd van de devoten zijner dagen (‘omnium devotorum generalis pater’). Zoolang hij rector was, mocht hij de voldoening smaken dat, inzonderheid door het voorbeeld dat hijzelf gaf, van het fraterhuis, bij zijn leven en nog geruimen tijd daarna in de wandeling ‘Heer-Dirk-van-Herxenshuis’ genoemd, een groote geestelijke invloed uitging. Krachtig werkte hij verder mee aan de oprichting en inrichting van de fraterhuizen te Doesburg, Groningen, Harderwijk en 's Hertogenbosch; ook aan die van enkele zusterhuizen.
Veel heeft van Herxen uit het Latijn vertaald; hij is een ijverig kopieerder geweest en een bekwaam verluchter (illuminator) van boeken; als schrijver en dichter wordt hij geroemd. Voor de medebroeders in het fraterhuis schreef hij: De innocentia servanda (in Handschr. no. 380 der universiteitsbibliotheek te Utrecht), De moriendi desiderio, Notabilia qvaedam (in Manuscr. no. 8849-8859 der Bourgondische bibliotheek te Brussel), Speculum juvenum, enz.; naast zijn ‘Onderricht voor den biechtvader van een zusterhuis’ (Copulata pro confessore sororum) geschriften, ‘die den auteur doen kennen als een man van schranderen en verlichten geest, al de eigenschappen bezittende welke een leeraar der jeugd en een volksschrijver der vijftiende eeuw behoefde om een zegen voor zijn tijd te wezen’ (vergel. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming, dl. II, st. 2, Arnh. 1867, blz. 370). Er bestaan van van Herxen slechts twee liederen, met muziek-noten. Het eene lied, een devoot gedicht ter verheerlijking van den maagdelijken staat en de kuischheid, werd tijdens de uitwijking der zwolsche broeders ingevolge het bekende Interdict naar Doesburg, d.i. tusschen 1425 en 1432, door hem